Page images
PDF
EPUB

fteld is, door den beroemden Engelfchen Heelmeester Mr. Chefelden; en 't andere dat van een meisje, 't welk ziende gemaakt werd door den vermaarden Oogmeester van Lyons Mr. Andrien.

De Heer Chefelden, zich voorgefteld hebbende, dat het mogelyk ware een blindgebooren het gezigt te geeven, door het wegstryken van de Staar, indien zomtyds de blindheid daar uit mogte ontftaan, dat 'er terstond met de geboorte eene ftaar voor 't gezigt gefchooten was ; ondernam in 't jaar 1729 eere proef hier van op een jongeling, dien hy zich vleide in dat geval te weezen; en volvoerde zyne onderneeming gelukkig. Deeze jongeling had den ouderdom van omtrent 14 jaaren, toen hy voor de eerfte maal zynes leevens eenige voorwerpen onderfcheiden zag; en daar verliep al een merkelyke tyd, eer hy regt in ftaat was, om de grootte, den afftand en de gedaante der voorwerpen, die zich aan hem vertoonden, te bepaalen. Een voorwerp van een duims grootte, dat voor zyn gezigt gefteld werd, en hem 't zien van een tegenoverflaand huis belettede, fcheen hem zo groot toe, als 't huis dat 'er agter verborgen was. Alles wat hy zag kwam hem in den eerften tyd voor, als raakte het zyne oogen aan, even gelyk de voorwerpen van het gevoel de huid aanraaken. Hy was niet in ftaat om behoorlyk te konnen onderfcheiden door 't gezigt, 't geen hy door 't gevoel rond of hoekig bevonden had: ook kon hy op het zien der gevoelde voorwerpen niet verklaaren, of dat geen, het welk hy met de hand als boven of beneden gevoeld had, waarlyk boven of beneden was. En 't was zo ver van daar, dat hy een regt denkbeeld had van hoegrootheid, dat hy in tegendeel, naa dat hy door 't gezigt begreepen had, dat zyn Huis grooter was dan zyne Kamer, nog niet begrypen kon, hoe 't gezigt hem dat denkbeeld kon verleenen. Hy wist wel dat het Huis grooter was dan de Kamer, maar hy kon zich niet verbeelden, hoe 't geheele Huis zich voor 't gezigt grooter kon vertoonen dan de Kater; konnende zich in de eerfte omftandigheden geene uitgestrektheid, buiten de geene die hy zag, voor 't gezigt verbeelden: van waar ook in laater tyd het gezigt op een heuvel, dat hem een wyduitgestrekt vergezigt verleende, ten hoogfte vermaakte, en zulks hem voorkwam als eene nieuwe foort van Zien. Daar verliepen wel twee maanden, naa de ligting zyner oogen, eer hy een behoorlyk denkbeeld had van 't geen de fchilderyen hem vertoonden. Hy zag ze eerst aan als Oppervlakten, die met verfcheidene verwen beftreeken waren; en toen hy ontdekte

dat

dat ze vaste lichaamen verbeeldden, kwam het hem ten uiterfte vreemd voor, dat ze zich op 't gevoel anders voordee den, dan hy ze door 't gezigt gewaar was geworden: en hy kon niet nagaan, hoe 't bykwame, dat de afbeeldingen, die, door haare hoogzels en diepzels, zich rond of verheven of ingeboogen voor zyn oog vertoonden, op 't gevoel,zyner handen vlak en effen waren. Dit verwonderde hem dermaate, dat hy meermaals vroege, welke van beide de Zinnen het bedriegelykite was, het Gevoel of het Gezigt?

Een tweede voorbeeld van die natuur is dat van een jong meisje, het welk, blind gebooren zynde, omtrent het zesde jaar haares leevens, tot het gebruik van haar gezigt gebragt werd, te Rysfel, op den 22 Maart 1751, door den Her Andrien, Meester der Vrye Kunften en Oogmeesterte Lyons. Die Heer, van oordeel zynde, dat de blindheid van dit kind ontstond uit een gebrek, dat te verhelpen was, ondernam de herstelling, en flaagde 'er gelukkig in.

Drie dagen naa de verrigting nam hy 'er 't eerfte verband af, in de tegenwoordigheid der Heelmeesteren, die by zyne voorige werking tegenwoordig geweest waren. Bevindende dat alles in goeden ftaat was, en 't oog niets geleeden had, wierp hy een neusdoek over 't meisjes oogen; om te beproe ven welke tekens van gezigt ze ftond te geeven. Hy befloot haar voor tegenwoordig niets anders dan licht voor 't gezigt te brengen, met reden vaststellende, dat een perfoon, die nimmer eenig gebruik van 't zintuig van 't gezigt gemaakt had, ook geen denkbeeld zou hebben van de voorgeftelde voorwerpen, derzelver gedaante en coleuren. In gevolge hier van beval hy alle de vensters en blinden in 't vertrek te fluiten, en nam eene brandende kaars in de hand, die hy voor haar overdekt gezigt heen en weder bewoog. Niet tegenftaande den doek, waar mede het gezigt overdekt was, om te beletten dat de eerfte aandoening van 't licht het oog niet benadeelde, zo draaide het meisje haar hoofd heen en weder, naar geraade der beweeginge van 't licht, greep met haare handen na de plaats daar 't licht was, en fchreeuwde haare vreugde uit. Deeze vreugde werd voor haar nog grooter, toen men den neusdoek wegnam, en zy 't licht onderfcheidenlyker kon zien; ze zag het zelve fterk aan, en lachte ten zelfden tyde hartlyk, ten duidelyken bewyze dat ze 'er vermaak in fchepte. Toen de Heer Andrien haar vroeg, wat ze zag, antwoordde ze, dat het een ding was; zynde verder niet in ftaat, om 'er zich onderfcheidenlyker over uit te drukken. Hy verzogt haar voorts, dat zy haare hand zon

uitftrekken tot het geen ze zag; maar zo min eenige kem nis van afitand, als van coleuren en gedaante, hebbende,, ftrekte zy haare hand in eene verwilderde en onzekere rig ting uit na 't voorwerp,en zou dezelve zekerlyk in de vlam geftoken hebben, zo niet de hette, welke ze voelde toen že de kaars naderde, haar dezelve te rug hadde doen trekken. Hy onderrigtte haar daar op, dat het geen zy zag Vuur genaamd werd. En toen men den volgenden dag die proef inet de brandende kaars herhaalde, had zy zeer wel onthou. den 't geen haar geleerd was, en zei terstond dat ze vuur zag.. Men dompte voorts de kaars uit, en opende een venster een weinig, om eenig licht in de kamer in te laaten; deeze ver andering bragt de uiterfte verwondering in haar te wege, 't welk ze op 't eigen oogenblik te kennen gaf, door zeer fchigtige beweegingen van 't hoofd. De Heer Andrien hield vervolgens een bonten of witten en rooden neusdoek voor haar gezigt; en haar gevraagd hebbende wat zy zag, antwoordde zy, een ding; hy onderrigtte haar daar op, dat het een witte en roode neusdoek was, en beval haar, om haar het witte en roode te leeren kennen, de vingers onderfcheiden op ieder coleur te leggen, terwyl hy haar de coleu ren noemde die zy aanraakte.

Deeze voorbeelden ftrekken ten ontegenzeggelyken bewyze, dat ons zien der dingen op een zekeren afftand, in derzelver grootte, en in haare weezenlyke gedaante, geen opmiddelyk gevolg is van de gezigtshoeken, die in ons oog geformeerd worden: want die gezigtshoeken waren, naa de herftelling van 't gezigt, zo wel in de oogen deezer blindgeboorenen als in de onzen; doch ze konden 'er geen behoorlyk gebruik van maaken, voor dat ze zulks door ondervinding geleerd hadden. De spoedige en genoegzaam eenvormige bepaalingen, die onze ziel, wanneer wy tot meerder jaaren gekomen zyn, op 't zien der voorwerpen maakt, raakende derzelver grootte, gedaante, geftalte enz. doen ons gereedlyk denken, dat wy onze oogen maar hebben te openen om te zien, op die wyze gelyk we doen. Maar wy bedriegen ons in deezen door de gewoonte. Onze Ziel is met 'er daad werkzaam, by alle indrukken die 'er op ons zintuig gefchieden, zy denkt, zy redeneert, zy oordeelt 'er over: maar we zyn dit van onze eerfte kindsheid af zo gewoon, en we hebben 'er ons, geduurende een langen tyd, dermaate in geoefend, dat we wel dra bekwaam geworden zyn, om ons befluit met zo weinig moeite te vormen, dat we 'er ons in de algemeene gevallen, zo 't ons toefchynt,

niet eens over hebben te bedenken. Doch we waren hier in zo vlug niet in jonger jaaren, en we zyn 't ook nog niet, in ons min gewoone voorvallen. Die niet gewoon is voorwerpen in eene groote ruimte op een verren afstand te befchouwen, zal niet gereedlyk bepaalen wat hy ziet, wanneer hy zich in zodanig een geval bevindt; dat een ander in tegendeel des gewoon zeer vlug zal doen. Men brenge iemand, die nimmer aan Zee geweest is, op 't Strand; en hy zal ligtlyk een Vaartuig in volle Zee voor een Visfers pink aanzien; 't geen een Zeeman terstond voor een Schip vam aanzienlyke grootte zal erkennen. Deeze, aan dit gezigt. gewoon, weet, zonder moeite, na genoeg te bepaalen, hoedanig eene foort van Schip, van welke grootte, en op wel ken afftand het van 't Strand zy. De gewoonte, die wy ongevoelig verkreegen hebben, leert ons zo fchielyk zien, dat ons het oogenblik van overweeging en redeneering, in gewoone omstandigheden, een volftrekt onbemerkbaar tydftip worde.

Vr. Hoe veelerleie foorten van gezigten zyn 'er?

Antw. Men verdeelt ze gemeenlyk in drieërleie foorten, te weeten, een Volkomen, een Byziend en een Verreziend of Verouderd Gezigt.

Een Volkomen gezigt noemt men dat geen, waar mede men in staat is, kleine voorwerpen, op den afftand van omtrent een voet, onderfcheiden en duidelyk te zien. In zodanig een gezigt is het Kristallyn in zyn volmaaktsten staat, en men ziet daar mede op een grooten afftand, gelyk met een Verreziend gezigt, hoewel min duidelyk. Dit gezigt heeft drie trappen, of brandpunten, de eerfte is op den afftand van een halven voet, de tweede op dien van een voet, en de derde veel al op dien van 15 a 16 duimen.

De Byzienden of zulken die een kort gezigt hebben, zien de voorwerpen, welken kort onder hun oog zyn, zeer onderfcheiden, en hebben ook geen groot licht noodig, van waar ze by minder licht dan anderen klein gefchrift konnen leezen: maar als de voorwerpen zich op eenigen afstand van hun bevinden, zien ze dezelven of zeer verward, of in 't geheel niet. Dit gezigt wordt insgelyks voornaamlyk tot drie verschillende brandpunten gebragt; zommige Byzienden konnen in geen boek leezen, indien ze 't niet, om zo te fpreeken, tegen den neus aan houden; anderen brengen het op den afftand van twee of drie vingeren breed. te verder; en eenigen op dien van 6 a 7 duimen.

De Verrezienden, of die een Verouderd Gezigt hebben

zien op een merkelyken afstand gansch onderfcheiden, maar als de voorwerpen hun kort onder 't oog komen, zien ze zeer verward. Dit gezigt heeft mede drie voornaame brandpunten. Het eerfte is op den afftand van anderhalven voet. Het tweede op dien van twee en een halven voet, en het derde ftrekt zich wyder dan tot dien van drie a vier voeten uit, Dit gezigt, het omgekeerde van dat der Byzienden, is veel al den ouden lieden eigen.

In de Byzienden is net Hoornvlies te verhevenrond, en 't Kristallyn inzonderheid te fterk opwaards geboogen, naar geraade van den afftand, die 'er tusfchen het zelve en 't Netvlies is. Hier uit ontítaat eene al te fchielyke vereeniging der ftraalen, waar door zy elkander kruifen, eer ze tot den bodem van 't oog komen; 't welk ten gevolge heeft, dat ze 'er flegts eene vlak vormen, en niets onderfcheidenlyk tekenen. Dit gebrek neemt af, naar maate dat de ouderdom andere gebreken aanbrenge. De jonggeboorene kinderen zyn byziende, hun oog is zeer rond. Met den tyd neemt die al te groote rondheid ongevoelig af, zo door de verflapping der deelen, als door 't opdroogen der vogten; en dit geeft aanleiding om te zeggen, dat een byzieud gezigt van den langiten duur is. Niet, om dat het daadlyk langer duurt dan eenig ander, maar om dat een byziende met de jaaren verbetering gewaar wordt. Het oog, naa verloop van eenigen tyd, platter geworden zynde, zo kan hy, die voorheen genoodzaakt was een boek op den afftand van drie of vier duimen van zyn oog te houden, 'er zomtyds in leezen op den afitand van een voet, dat voor hem groot is: doch hier nevens gaat gepaard, dat het gezigt wel dra verward begint te worden, en dat hy geen voorwerpen op een merkelyken afftand kan ontdekken,

Om dit gebrek in 't gezigt der Byzienden, dat te rond is, te gemoet te komen, zo maakt men tot hun behulp holronde gezigtsglazen; waar van ze zich bedienen konnen, om daar door de al te fchielyke vereeniging der ftraalen te beletten. Decze gezigtsglazen moeten holrond zyn, op dat de ftraalen zich meer van elkanderen verwyderen, en dus vervolgens eerst op den bodem van 't oog weder vereenigen; dat is, op een grooter afstand van de bovenste oppervlakte van 't Kristallyn, dan voorheen gefchiedde. De mindere of meerdere holligheid deezer glazen moet geëvenredigd zyn, aan de mindere of meerdere grootheid van dit gebrek.

In de Verrezienden heeft men het tegenovergestelde.

Der

« EelmineJätka »