Page images
PDF
EPUB
[ocr errors]

Tegenwoordigheid van geest, een Redmiddel.

452

Aanmerkingen, over de Eenzelvigheid en Zatheid eeniger
Mode dwaasheden.

[ocr errors]

453 Drie gevallen van Dollehonds-beet. Door den Med. Doct. SCHUURMAN, te Steenwyk. 459 Byzonderheden, betreffende de Natuurlyke Historie der Visfchen. Getrokken uit een Werk van LACEPEDE over deeze Stoffe.": 468 De Huishouding van den Bever; ftrekkende tot wederleg ging van verfcheide byzonderheden, dit Dier betreffende, verkeerdlyk in vroegere berigten daar aan toegefchreeven. Door Mr. HEARNE.. Uitlegging van den Droes-ftocl en Droes-kusfen, te Bentheim. Bericht, aangaande de vermaarde Romeinfche Tapyten, geweeven volgens de Tekeningen van RAPHAËL. 479 Waarneemingen over de Zeden en Gebruiken der Portu geefen. Volgens MURPHY.

De Zee.

[ocr errors]

A

473

477

485

495

Verklaaring wegens de Herberg en de Kribbe, in welke JESUS zou gebooren en gelegd zyn. Volgens z. PEARCE, in zyne Commentary on St. LUKE II. vs. 7. 497 Practifche Waarneemingen, aangaande de meest voorko mende verfchillende foorten van Maagpyn. Door Dr. G. C. CONRADI.

505

511

516

De Huishouding van den Bever. Door HEARNE. (Ver-
volg en Slot van bl. 477.)
Beknopt berigt der Reize van LA PEYROUSE rondsom de
Wereld.
Waarneemingen over de Zeden en Gebruiken der Pertu-
geefen. Volgens MURPHY. (Vervolg en Slot van bl.
494.)
Leevensberigt van den Eerwaardigen J. FORDYCE, D. D.

522

528

POPE by het Graf van Emma. Een Wysgeerige Verciering.

Zedelyke Bedenkingen.

538

541

544

Het Knaapjen en de Maan. Eene Vertelling.
Uitbreiding van, en ophelderende aanmerkingen over, de
woorden van Apostel JACOBUS, I. vs. 27.
545
Aanmerkingen over de Krampftillende kragt van den Wit-
ten Vitriool, of Zinkvitriool. Door IDELER, M. D.

Aan

Aanmerkingen over, en bedenkingen op, de oudheid der Verrekykeren. 554 Weetenswaardige Berigten, betreffende den hedendaagfchen toeftand van Spanje. Door J. FR. BOURGOING. 563 Kort Berigt, aangaande het Leeven, de Reizen, en Ontwerpen, van den grooten Franfchen Natuurkundigen,

PH. COMMERSON.

573

Aanmerkelyke Regtspleeging van den Sultan Masfoud, Eene Ooster fche Vertelling.

Iets over den Oorfprong der Almanachen. Volgens w.

[blocks in formation]

577

586

[blocks in formation]

TOT FRAAYE LETTEREN, KONSTEN EN WEETENSCHAPPEN, BETREKKELYK.

[ocr errors]

ALGEMEENE BESCHOUWING VAN DE NATUURLY-
KE, ZEDELYKE EN EUANGELISCHE BLYKBAAR-
HEDEN VOOR EEN TOEKOMEND LEEVEN,
EN EEN STAAT VAN VERGELDING IN
'T ZELVE.

(Uit het Engelsch van den Eerw. BEILBY PORTEUS, DD.
en Bisschop van Londen.)

Ik heb voorheen (*) U een algemeene fchets gegeeven van de Natuurlyke en Zedelyke Blykbaarheden voor de Onfterflykheid van 's Menfchen Ziel, en een Toekomenden Staat van Vergelding; en, fchoon ieder derzelven, afzon derlyk befchouwd, niet gezegd kan worden volstrekt afdoende te zyn, klimmen zy nogthans, te zamen genomen, op tot eene groote maate van waarfchynlykheid; een maat van waarfchynlykheid, die het tot een uiterfte van dwaasheid zou maaken voor een ieder, 't geen egter maar al te doorgaande het geval is der zodanigen, die de Openbaaring verwerpen) om te handelen als of het eene uitgemaakte zaak ware, dat 'er geen Bestaan voor den Mensch was dan alleen dit tegenwoordige. Hoe geheel ftrydig zulks aan te neemen zou weezen tegen alle voorfchriften van Natuur en Rede, zal nog fterker in 't ooge ftraalen, indien wy nu kortlyk en als in één oogpunt zamenbrengen de Bewyzen voorheen aangevoerd, en bezien hoe de zaak staat op de twee tegen elkander over ftaande veronderstellingen, dat 'er een Toekomende Staat van Vergelding te verwagten is, of niet.

In de eerfte plaats dan, indien wy toeftemmen dat dit Leeven ons geheele Beftaan uitmaakt, welk een vreemd en onoploslyk vertoon van zaaken doet zich op aan ons oog!

(*) Zie ons MENGELW. Voor 1797 bl. 437, 481, 525 en 569.

[blocks in formation]

oog! Wy hebben, in dit geval, een werkzaam Beginzel in ons, 't welk alle verbeeldingbaare blyken heeft gan onderfcheiden te zyn van het Lichaam, onftoflyk, onbeschryfbaar, en onverdeelbaar; dit nogthans komt op niets meer neder dan op enkele Stoffe, bekleed met hoedanigheden, rechtstreeks het tegenovergestelde uitmaakende van de weezenlykite eigenfchappen der Stoffe; het wordt met het Lichaam tevens ontbonden, en verliest alle gewaarwording, alle bewustheid en opmerking, voor altoos, in het graf.

Wy zyn blykbaar onderfcheiden van, en verheeven boven, de Beesten, door eene verfcheidenheid van verbaazende vermogens en bekwaamheden, die duidelyk beftemd fchynen voor een edeler tocneel van werkzaamheid dan het tegenwoordige; nogthans vergaan wy met de Beesten, en die geheele ryke voorraad van zielsbekwaamheden is aan ons tot geen oogmerk altoos verkwist.

Dagelyks maaken wy vorderingen en in kennis en in deugd wy hebben een ruim veld van verftandlyke en zedelyke verbetering voor onze oogen; nog. thans worden wy, in het midden onzer voortgangen en vorderingen, geftuit door de hand des doods, die ons aangrypt, en bereiken nimmer dien ftaat van volkomenheid, voor welke wy vatbaar fchynen, en na welke wy fterk verlangen.

Wy draagen met ons om, denkbeelden en verwagtingen van geluk, die fteeds op teleurstelling uitloopen; wy hebben een zugt tot toekomende beroemdheid, waar van wy nimmer bewustheid zullen hebben; wy verlangen fterk na onsterflykheid, en dit verlangen zal nooit vervulling bekomen.

Elk deel onzer gefteltenisfe toont dat wy verantwoordelyk zyn voor ons gedrag; elke knaaging des gewee tens levert een bewys van onze verantwoordelykheid op; daar is een hooger Weezen, dat ons een Leevensregel gegeeven heeft om naar te wandelen; dat het regt bezit, om te onderzoeken, of wy óns overeenkomftig met die regelmaat gedraagen hebben; nogthans zal dit onderzoek nimmer gefchieden.

De Wereld, in welke wy ons geplaatst vinden, is onophoudelyk eene fchool van beproeving. Het blykt, dat wy in dezelve geplaatst zyn met geen ander oogmerk, dan om te doen blyken hoe wy ons gedraagen in al die

verfcheidenheid van moeilyke en bezwaarende omstandig heden, waar in wy ons titeeds, door een en ander middel, geplaatst vinden. Nogthans gaat ons gedrag geheel ongadegeflaagen voort. Wy volfpeelen onze rol; maar de Regter, die ons beproeft, vergeet de zyne te vol brengen. Onze beproeving neemt een einde; niets volgt 'er op geen vonnis wordt er geftreeken; wy worden niet beloond om dat wy goed gedaan, en niet gestraft om dat wy verkeerd gehandeld hebben.

Wy merken onszelven aan- als de Onderdaanen van een Almagtig Opperbestuurder, die ons een ftelzel van Wetten gegeeven heeft om ons gedrag naar te regelen. Nogthans fchynt Hy volmaakt onverfchillig of wy deeze Wetten waarneemen, dan niet. Zyne Vrienden en zyne Vyanden vergaat het eveneens. Ja de eerstgemelden gaan dikwyls onder een last van tegenheden gebukt, terwyl de laatstgenoemden volop hebben van allen aardsch genot.

Eindelyk is 'er, van de vroegste eeuwen der wereld af, tot op dit oogenblik, eene bykans algemeene overeen. ftemming geweest des Menschdoms in het geloof of de verwagting van een Toekomend Beftaan; en nogthans komt dit op niets meer neder dan op eene bedrieglyke verbeelding, hoe diep dit ook door de Natuur zelve in elken menschlyken boezem is ingedrukt.

Wat kan men nu vreemder en onverklaarbaarder zich verbeelden; wat ongerymder en onbeftaanbaarder bedenken; wat wanordelyker, verwarder en elendiger, zich voorftellen; wat onwaardiger der Wysheid, Regtvaardigheid en Goedheid, des Allerhoogsten verzinnen, dan de gefteltenis van den Mensch, en der Wereld, volgens de hier te nedergeftelde opgave?

Maar, wanneer gy, aan den anderen kant, uw gezigt uitftrekt buiten de grenspaalen van dit Leeven, en een ander in overweeging neemt; welk eene verandering brengt dit terftond te wege in het voorkomen van alles wat in en om ons is? De nevel, die voorheen het gelaad des aardbodems bedekte, fcheurt, en wy zien een tooneel, vol van de juistíte orde, fchoonheid, overeenstemming en geregeldheid. Op het oogenblik dat wy onze betrekking tot een ander Leeven ontdekken, klaart het voorheen ver baasdmaakende op, en alle onbestaanbaarheid wordt ylings weggenomen.

Wy vinden, als dan, dat wy beftaan uit twee dee-· len, een ftoflyk Lichaam en eene onftoflyke Ziel; en

« EelmineJätka »