Page images
PDF
EPUB

toe de menfchen hun verheven hebben, maar zo als Gon hun gefchaapen heeft; niet volgens de toevallige voorreg ten huns hoogverheven ftands, maar naar de algemeene Wetten der Menschlyke natuure, toegepast op hunne by. zondere omftandigheden.

Maar verder, even zeer als de eeuwige en onveranderlyke Wet der Natuure zich ten fterksten verzet tegen Burgerlyk Gezag in zaaken het Geweeten betreffende, bei de in het vaststellen van nieuwe en het verklaaren der oude Godsdienstwetten, even zeer doet zulks de Openbaaring. Want deeze befchryft GOD als den alleen magtigen Heer (*), als alleen de harten en nieren van de Kinderen der Menschen beproevende (†), en bekwaam om een iegelyk naar zyne werken te vergelden (4); als de oorfpronglyke bron van Magt, waar uit alle Bestuur wordt afgeleid, en aan wien hetzelve verantwoordelyk_is. CHRISTUS zelve, de laatste groote Hersteller en Grondves ter van den waaren Godsdienst, van dien Godsdienst, die onveranderd en onherroepen dezelfde zou blyven tot de voleindiging des tyds, heeft wel uitdruklyk verklaard, dat zyn Koningryk niet van deeze Wereld is (§). En, gevolglyk, dat de Leerftellingen van den Godsdienst niet moeten gegrond zyn op, noch de regelen van denzelven aangedrongen worden door, verfchrikkingen van nadeel in tydlyk belang, of door beloften van aardschen voorspoed ontleend.

Daarenboven, indien de Overheid bekleed is met dit volftrekte regt van Verklaaring, moet zy een gelyke, zo geen hooger magt hebben dan de Maaker van de Wet zelve. Ik zeg eene hoogere magt; dewyl de Wet zelve niets beduidt dan volgens den zin en uitlegging, welke deeze daar aan geeft en die zal (ten ware de kunde der Overheid in zedelyke Staatkunde gelyk is aan die van GOD, den oorfpronglyken Wetgeever) dikwyls, indien niet doorgaans, op eene omkeering van de Wet zelve nederkomen. En zulks zou niet alleen de Leerstellingen van den Geopenbaarden Godsdienst, maar ook de eeuwige beginzels van Rede en Natuur, onderhaavig maaken om veranderd, naagezien, of bedorven te worden, door onkunde, list en eerzugt.

11: 6.

*) 1 TIMOTH. VI: 15.
(§) JOH. XVIII: 36.

(t) JEREM. XVII: 10.

Wy. (+) Ros

Wyders, wie zyn onbevoegder en ongefchikter om over Godgeleerde Gefchilftukken te oordeelen, dan de hoog. fte Burgerlyke Overheden, in bykans alle Landen, en door alle Eeuwen der Wereld, geweest zyn? Gefchil ftukken, welke zy, over 't algemeen, nooit beoefenden; van welke zy bykans geheel niets weeten; omtrent welke, als ftukken van weezenlyken Godsdienst, zy zich zeer luttel bekreunen, voor het meerder gedeelte opgevoed in verftand bedwelmende weelde, en mangel aan denken; terwyl zy, daarenboven, (indien zy, als door eene wonderdaadige en bovennatuurlyke inblaazing, dezelve recht verftonden,) in de grootste verzoeking zyn om ze te verkeeren tot wereldlyke oogmerken.

Staat my toe deeze bewysreden een weinig verder voort te zetten, en by het reeds gezegde te voegen; dat, indien de Overheden een Regt hebben om te beveelen in zaaken den Godsdienst betreffende, de Onderdaanen verpligt moeten zyn om te gehoorzaamen om volftrekt te gehoorzaamen; 't zy zulks met hun Geweeten zamenfemme, 't zy het daar mede fryde te gehoorzaa

men aan alle Overheden: aangezien hun Regt veronder fteld wordt uit het Ampt, 't welk zy bekleeden, herkomftig te zyn, en gevolglyk Proteftanten en Roomfchen, Afgodendienaars, of Vereerders van den waaren GOD, Mahomethaanen, Heidenen, Christenen of alle foorten van ftrydigheden te zyn, naar gelange zy zich onderfcheiden verfpreid en gelegen vinden. Want indien zy ergens vryheid hebben om te verschillen van, en zich aan te kanten tegen, de ingeftelde Leerbegrippen der Burgerlyke Magt, kan dit alleen gefchieden op den grondflag, dat de bevelen, des gegeeven, ftryden tegen hunne Rede en de voorfchriften van hun Gewecten. En, indien men ooit toeftaa dat dit een regtmaatig beroepen is in dit geding, dan moet het in alle gevallen gelden; en Geweeten, niet de Wil van de Overheid, de algemeene Gids weezen.

Voeglyk kunnen wy hier nog aanmerken, dat er een duidelyk en allerbelangrykst onderfcheid is tusfchen Burgerlyke en Godsdienftige Verschillen; dewyl, in het eerite geval, het voor één Mensch onmogelyk is in het voltrekt bezit te weezen van een byzonderen eigendom, zonder dat anderen zich daar van ontzet vinden; maar jeder Mensch kan zyne Godsdienstige Begrippen bezitten, zyne byzondere wyze van Eerdienst oefenen, zonder het minste ongelyk aan eenig ander byzonder Lid der

(

Ng

Maat

Maatschappy, of de Maatschappye in 't algemeen, aan te doen.

Door het gevoelen, 't welk ik thans beftryde, te omhelzen en voor te ftaan, te weeten de noodzaaklykheid en het gezag van een Openbaaren Overheids-Godsdienst, wraakt en veroordeelt men in kragt het Christendom zelve: dewyl allen die 't zelve of eerst verkondigden of omhelsden, met dit te doen, den Godsdienst van den Staat verzaakten. -Op denzelfden grond moeten, door dit nieuw - uitgevonden Stelzel van Dwinglandy, alle Verbeteringen van de ergfte en fchadelykfte Dwaalingen belet, en alle poogingen daar toe ontmoedigd, worden. Het belemmert vry en edel onderzoek; verhindert alle verbeteringen in Zedelyke en Godgeleerde kundigheden; ftrekt om dwaaling vast te ftellen, en te vereeuwigen door alle tyden en geflachten heen; en om waaren Godsdienst te verwisselen voor Kunstenaary, en de eenpaarigheid van eene uitwendige, flaaffche, geveinsde Belydenisfe. De uitslag van alles moet weezen, dat elke zedelyke band verzwakt, alle regtvaardigheid ondermynd, onderlinge trouwe en eerlykheid vernietigd, en de grondflagen der Burgerlyke Maat. fchappye zelve het onderst boven gekeerd worden.

En dit zo bezwaarend gevolg denk ik dat niet alleen toepasfelyk is op de uiterften van Geweldpleeging in dit ftuk; maar ook op Wereldlyke Belooningen, of Mismoedigingen van allerlei aart, die eene foort van geweld oefe nen op het Verftand, en van dwinglandy over de vryheid van het Geweeten.

Daarenboven, indien het eens ieders onvermydelyke Pligt, en by gevolge een Regt is, 't welk hy volftrekt mag eifchen, om te handelen naar zyn inwendig Licht en de overtuiging van zyn eigen hart, kan de Burgerlyke Overheid geen Gezag hebben, om het minste Artykel ten aanziene van den Godsdienst te beveelen; dewyl die twee Regten in derzelver natuur geheel strydig en onbestaanbaar zyn. Het erkennen van het Regt der Overheid is onmiddelyk ingerigt, en de ondervinding der Eeuwen staaft, dat dezelve geene andere uitwerking heeft, dan om On kunde, Slaaverny en Elende in te voeren; terwyl eene verfcheidenheid van Gevoelens en Secten, uit eigen aart, niet gefchikt is om wanorde te baaren. Deeze ontstaat te eenemaal uit de bedorvenheid van de driften der Menfchen. Eene openbaare met gezag geftaafde leiding, in het stuk van den Godsdienst, is doorgaans, met de

daad,

daad, geweest de verbanning van Kennis en redelyke Godsyrugt, en volduurt nog heden ten dage, by bykans alle Volken, niets anders te weezen dan de vastitelling van valschheid, die moeite verdicht by Inzettinge (*)..

Het is, derhalven, de pligt van alle wyze en Christlyke Overheden, 't zy in hoogeren of minderen rang gefteld, het voorbeeld te volgen van GALLIO, die zich yverig betoonde om billyk te oordeelen in alle gefchilftukken, Natuurlyke en Burgerlyke Regten betreffende; doch wanneer hy geroepen werd om Regter te zyn in gefchillen van eenen louter Godsdienftigen aart, het affloeg zich in den Stoel van GOD te zetten, en zich deeze dingen niet aantrok (†). Dit wordt door Apostel PAULUS wegens hem vermeld, ter eere van zyn regtvaardigen en edelen inborst. De post van een Overheids perfoon, zo verre die den Godsdienst betreft, geheellyk hier toe bepaald zynde - naamlyk om ftrikt en omzigtig te zyn in de regeling van zyn eigen gedrag, en als Mensch en als Overheid; om alle gezellige Deugden te ondersteunen en aan te moedigen, en onpartydig, zonder eenig aanzien van Perfoonen, daar mede ftrydende Ondeugden te ftraffen; om elk Ingezeten by het volle genot van zyne Godsdienftige Vryheid te befchermen, de buitenspoorigheden en beledigingen van geweldig ziedenden en overloopenden yver, by alle Partyen, te bedwingen; met één woord, om allen, van gelyke openbaare verdienften, en die even zeer hun regtmaatig aandeel toebrengen ten fteun des Staatsbestuurs, ten minsten de bevoegdheid te verleenen tot het genot van gelyke voorregten; en niemand van Eereposten en Bedieningen te verwyderen, enkel om dat zy van den Staats- Godsdienst verfchillen. Om als 't ware een Befchermengel te weezen des Volks, over 't welk hy gefteld is; de Handhaaver van deszelfs eigendomlyke Regten; de Voorstander en Beveiliger van hunne Vryheden, tegen de belaagingen en inkruipingen; een Schrik alleen voor de zodanigen die kwaad doen; maar lof fchenkende aan die goed doen (+); en een Dienaaresfe GODS, den zo. danigen ten goede (S).

(*) PSALM XCIV: 20.

(†) HANDEL. XVIII: 17. (4) Rom. XIII: 3. I PET. II: 14. (S) ROM. XIII: 4.

Men

99

39

دو

Men vergunne my, ten flotte van alles, hier by te voe-> gen, dat aan alle Overheden, die, in het hoofdzaaklyke, het uiterst einde van allen Staatsbestuur bevorderen, en het Algemeen Geluk der Ingezetenen beoogen en bewerken, onvermydelyk eerbied en gehoorzaamheid betoond moet wor den; dit is het voorfchrift van alle Godlyke zo wel als menschlyke Wetten. Het is een daad van Deugd en Gods. dienst, ondanks veele misslagen en dwaalingen, aan welke alle menschlyke Beftuuren onderhevig zyn, den HEERE te yreezen, en den Koning, (waar eene bepaalde Monarchy plaats grypt) en zich niet te vermengen met de zodanigen, die na verandering ftaan (*); om een gerust en vreedzaam leeven te leiden in alle eerbaarheid en Godzaligheid (†); om fchatting te betaalen, wien men fchatting fchuldig is (4); den Keizer te geeven wat des Keizers en GODE wat GODES is (); om het Staatsbestuur te onderfchraagen, en met alle vermogens te verdedigen tegen Inlandsch Verraad, tegen den inval en overweldiging van buitenlandfche Magt.

(*) SPREUKEN XXIV: 21. (†) I TIM. II: 2. (4) ROM. XIII: 7. (S) MATTH. XII: 21.

NAA BERIG T.

MEDEBURGERS!

,, Uwe spoedige gebruikmaaking van de twee Afdeelingen, in welke ik u de Rede en Schriftmaatige Bedenkingen, over de Inftelling en het Einde van het Burgerlyk Bestuur; of, over de Pligten van Overheden en Onderzaaten, van den Eerw. FOSTER mededeelde; heeft my op de gedagte gebragt, dat het Ul. niet ongevallig zou weezen, om yan dien zelfden ,, by my hooggefchatten Schryver, vertaald, te ontvangen, 't , geen hy in 't eigenfte Werk ons levert, Over de Pligten en ,, Hoedanigheden der Bedienaaren van het Euangelie, en het ,, voegelyk gedrag der Gemeenten omtrent hunne Leeraaren. Eene ftoffe, niet min dan de thans afgewerkte naar tydsgelegenheid gefchikt. Mag ik hier over uwe gedagten wee

>> ten?

Ik blyf, enz.

ANTWOOR D.

Wy zullen met genoegen de Vertaaling te gemoete zien; verwagtende dat de Vertaaler het even als het nu geplaatfte in zulke Afdeelingen fchikke, dat ze niet te breed zyn en te veel plaats in ons Mengelwerk bellaan.

BE

« EelmineJätka »