Page images
PDF
EPUB
[ocr errors]

BEKNOPTE

AANMERKINGEN, OMTRENT HET

EERSTE CHRISTEN PINXTERFEEST, BESCHRE

Daar

VEN Hand. II.

aar wy thans wederom onze Jaarlyksche Hooge Feesten mogen vieren, zo hebbe ik eenige bedenkingen, omtrent het Pinxterfeest, willen mededelen, indien men ze van dat belang vindt om ze een plaatsje in uwe Letteroefeningen in te ruimen.

Myne eerfte aanmerking zal gaan, omtrent den dag en tyd, op welken 't eerfte Pinxterfeest gehouden is; 't wordt doorgaans geöordeeld, dat 't toen geweest is de eerfte dag der week, of Zondag, zynde zulks de overlevering van de eerfte Christen Kerk, en ik zie geen reden om daar van af te wyken; doch hoe die rekening kan goedgemaakt worden komt minder in aanmerking, en wordt doorgaans voorbygegaan.

Onze Zaligmaker is gekruicigd, na 't houden van 't Pafcha, op den eersten dag van 't Feest der ongezuurde broden; na dien Zabbath moest des anderen daags dé garve der eerstelingen opgeofferd worden, en dat was dus Zaturdag; van daar moesten 50 dagen gerekend wor. den, en die 5ofte dag was 't Pinxterfeest, welk dus moest invallen op den laatften, en niet op den eerften, dag der week.

Wil men stellen, dat de Zaligmaker met zommige Jo den zyn laatste Pafcha een dag vroeger dan andere Jo den gehouden heeft, dan zoude, naar de rekening van deze laatften, 't Pinxterfeest op Zondag zyn ingevallen; doch dat kan by zulken, welken daar over anders oordelen, geen plaats vinden, gelyk ik ook daar voor geen genoegzame redenen heb aangetroffen. Daar zyn 'er, wel ken, ter wegneming van die zwarigheid, de fpreekwys, wanneer de dag van 't Pinxterfeest vervuld wierd, dus opvatten, dat die voorbygegaan was; doch dat komt met die fpreekwys, in andere plaatzen der H. S., niet overeen, welke daar niet anders te kennen geeft, dan dat die dag daar en tegenwoordig was, gelyk 't voor komt by des Heilands befnydenis, en elders; terwyl de woorden, welke eene vervulling te kennen geven, ook van derzelver begin genomen worden. Konde men in Mozes Wet dienaangaande den groten Zabbath veritaan

N 5

van

van den gewonen wekelykfchen Zabbath, dan was hier geen de minste zwarigheid, en de rekening was van zelf goed; doch zulks fchynen de redenen van geleerde Uitleggers, daar tegen opgegeven, niet toe te laten, welke bewyzen, dat die grote Zabbath, van den eerften dag van 't Feest der ongezuurde broden, moet verstaan worden; men zie onder anderen de Engelfche Godgeleerden.

't Komt my, na eene herhaalde overweging van dit ftuk, dus voor, dat de dag, na den groten Zabbath, bepaald is, om dat de opoffering van de garve der eerstelingen met de rust van den Zabbath niet fcheen overeen te ftemmen, en deze dat niet toeliet; die zelfde reden had dan ook plaats ten opzichte van den gewonen Zabbath; indien dan deze onmiddelyk inviel na dien groten Zabbath, moest, om die reden, de telling van 't Pinxterfeest een dag later, en dus, by 't laatfte Pafcha van onzen Jezus, van Zondag beginnen, wanneer 't eerste Pinxterfeest ook van zelf op dien dag is ingevallen. Ik weet niet, of anderen met my dit ftuk op deze wyze begrepen hebben, en of het elders gevonden wordt, 't welk ik thans niet kan nafpeuren, wanneer het tot meerder bekendmaking en bevestiging van die gedachten mag dienen.

Eene twede aanmerking, omtrent 't Pinxterfeest, raakt de verdediging van Petrus, tegen den laster van dronkenfchap, welken hy afweert, met deze reden want 't is eerst de derde Ure van den dag.

My dunkt met velen, dat deze reden eerst zyn volle kragt ontvangt, wanneer men dezelve betrekkelyk maakt tot de gewoonte van dien dag, om door 't genot der Dankofferhanden zich te vervrolyken, 't welk ik nu niet aandring; welke eerst na de gewone en dagelykfche offerhande toegebragt wierden, tot welke de derde ure van den dag bepaald was; dus moest de tyd der dankofferhanden nog aankomen, of die moest nauwlyks daar zyn, tot welker genot men, na derzelver opoffering, eerst toegelaten wierde; en moest de befchuldiging van dronkenichap, door 't misbruik dier gaven, uit aanmerking van dien tyd, of 't uur van den dag, van zelf ver、 vallen.

Doch, 't geen ik bedoel, raakt byzonder den Offerwyn, welken men hier te berde brengt, en uit welks misbruik dat vermoeden van dronkenfchap zoude zyn voortgefproten die bedenking konde gantsch geen plaats vinden voor zulk een vermoeden van dronkenschap. 'Uit een mis

bruik des Offerwyns was daar toe geen de minste reden, om dat de Offerwyn voor den HEERE was, en daar van niet 't minste mogt genuttigd, maar die geheel moest vergoten worden, waarin de aart dier opoffering gelegen was, gelyk uit de Wet van Mozes genoegzaam moest bekend zyn. Wat dan, heeft men 't vermoeden van dronkenfchap, uit een misbruik der opgeofferde gaven, geheel te laten varen? dat denk ik niet; fchoon de voorgaande aanmerking gegrond is, en niets van den Offerwyn overig behouden wierd, kon men echter, by 't gebruik der dankofferhanden, anderen gemenen Wyn, gebruiken, en daar door kon ook, op zich zelf, zulk een mis. bruik veroorzaakt worden, en dat vermoeden met eenigen grond plaats vinden. 't Heeft my meermaalen verwonderd, dat men zulks, omtrent dit ftuk, niet heeft opgemerkt, immers 't is my nergens voorgekomen.

Myne derde aanmerking zal betreffen de Godfpraak van Joël, door den Apostel Petrus, ter bevestiging der uititorting van den H. Geest, te berde gebragt, waaromtrent ik alleen 't een en ander zal opmerken; hier wordt gewaagd van Zions Zonen en Dochteren, van derzelver Ou den en Jongelingen, en, in 't gemeen, van Dienstknegten en Dienstmaagden; hoe men deze in betrekking tot elkanderen heeft op te vatten, en te onderfcheiden, wordt niet eveneens van de Uitleggers begrepen.

't Eenvouwigste komt my voor, dat deze Zonen en Dochteren hier gefteld zyn met opzicht op de verfcheidene onderwerpen van de gaven des Geests, zonder onderfcheid van Kunne of Sexe, om te tonen, dat hier by geen onderfcheid van Man en Wyf zoude plaats vinden; maar, dat de uitwerkingen van den Geest zich by beiden zouden openbaren, en dat wy, by de Ouden en Jongelin gen, moeten denken aan menfchen van verfchillende ja. ren en onderfcheiden leeftyd, zonder eene te nauwe bepaling, en dat wy de Dienstknegten en Dienstmaagden hebben toe te pasfen op menfchen van een verfchillenden, of geringen, ftaat in deze wereld,

Dus heeft dit tot elkanderen eene gepaste betrekking, en behouden die namen eene eigenaartige en natuurlyke betekenis.

't Verdient onze opmerking, dat 'er juist gefproken wordt van uwe Zonen, enz. en in 't gemeen, by Joël, van Dienstknegten en Dienstmaagden; doch, by Petrus, van

Gods

Gods Dienstknegten, enz. 't welk aanleiding tot verkeerde opvattingen gegeven heeft, immers zo als 't my voor

komt.

Hier voor zal deze reden zyn, om de eersten tot 't oude Zion en Jeruzalem te bepalen, en ons tot de leden van die Stad en Staat in de gemelde betrekking voort te leiden; immers daar aan is die belofte by den Propheet Joël gedaan, met influiting van zulken, welken, in vervolg van tyd, tot Zion en Jeruzalem, ook uit de Heidenen, zouden toegevoegd worden, en daar mede eene geestelyke maatschappy uitmaken; waar door 'er te minder reden is, om by de Dienstknegten en Dienstmaagden, bepaald, aan de Heidenen te denken.

In onderfcheiding hier van, zal de Propheet gewagen van Dienstknegten en Dienstmaagden in 't gemeen, om dat dezen, welken 't zyn in 't burgerlyke, als zoodanigen niet zyn aan te merken in betrekking tot Zion, waarin zy 't zelfde voorrecht hadden met anderen; daar de Apostel Petrus fpreekt van Gods Dienstknegten, enz. om dat God, ondanks derzelver geringen ftaat, dezen echter voor de zy⚫ nen zoude erkennen, en zulks by de uitstorting van den H. Geest, met 'er daad, openbaar maken. 't Propheteren, 't dromen van dromen, en 't zien van gezichten, verstaan wy, ten opzichte van 't zakelyke, in een en denzelfden zin, om dat 't dromen van dromen, en 't zien van gezichten, aan de oude Propheten eigen was, en ondergefchikt aan 't propheteren, welken daar door kennis van toekomende zaken ontvingen, en ook aan anderen voorftelden; zynde beiden openbaringen van toekomende zaken, fchoon op verfcheidene wyzen, eertyds geschied; en dat vatten wy, eerst wel meer eigenlyk, en buitengewoon, op, maar ook vervolgens meer gemeen, zoo dat dit niet alleen, gelyk eertyds onder het N. T., zoude plaats vinden; maar ook by 't verklaren van de oude Godfpraken der Propheten, en eene nieuwe ontdekking en openbaring van Gods ver borgenheden, om meer verhevene zaken aan de Kerk me de te delen, en andere en nieuwe zaken, te voren onbe. kend, daar de Godlyke waarheid vermeerderd, en in een nieuw daglicht zoude gefteld worden, en Gods openba ring tot zyne volkomenheid gebragt, zonder daaraan iets te laten ontbreken; dat wy 't een en ander dus gelyk opvatten, wordt daar door bevestigd, om dat aan de Dienstknegten en Dienstmaagden 't zelfde wordt toegeëigend, * geen

geen aan de Zonen en Dochteren beloofd was, tot een blyk, dat 't propheteren't eigenlyke is, 't welk van den Geest zoude voortkomen, en dat ook 't andere daar opzicht en betrekking op heeft.

J. KRAMER,

Rustend Leeraar van Hindelopen thans te Sloten, in Friesland.

OVER HET GEBRUIK DER LAAUWE BADEN IN KOORT-
ZIGE ZIEKTEN, EN INZONDERHEID IN DE ZOGENAAM-
DE SLEEPENDE KOORTZEN, (Febres lenta nervofa.)
Door J. D. BRANDIS, Gezondheids- Raad en Bron-
nen - Arts te Drieburg.

[ocr errors]
[ocr errors]

choon zommige Geleerden, die over het gebruik der wel onlangs de fchrandere MARKARD, het gebruik der warme Baden in de Zenuwkoortzen veroordeeld hebben, zo meen ik echter derzelver voortreffelyk nut in fleepende Zenuwkoortzen te hebben waargenoomen, en vinde het daarom dienftig eenige myner Waarneemingen omtrent dit ftuk mede te deelen.

Geduurende den Winter van 1785 heerschte te Gottin gen eene Koorts, verzeld met Gastrifche, Galachtige en Slymachtige toevallen; doch welker hoofdcharacter eene fleepende Zenuwkoorts tekende. Geduurende de eerfte acht of twaalf dagen der Ziekte, waren de lyders nog niet geheel bedlegerig. Steeds hadden zy een weinig Koorts, zonder kennelyke verpoozingen. Het Hersfengeftel was hoofdzaakelyk aangedaan, kennelyk door een ftompe pyn in het voorhoofd, en eene belemmerde gevoeligheid der zintuigen, of ook door eene buitengewoone gevoeligheid derzelve. Voorts hadden plaats, neerflagtigheid van geest; een kleine ongeregelde eenigzins ingetrokkene Polsflag; eene raauwe geheel heldere of ook wel eene geheel natuurlyke pisloozing; flaapeloosheid of eene groote neiging tot flaap zonder verligting; en eene Loopachtige Buikontlasting zonder verligting. Allengskens wierden de zintuigen meerder aangedaan, 'er

open

« EelmineJätka »