Page images
PDF
EPUB
[ocr errors]

Nieuwen Verbonds, nopens het wonderdaadige in Jezus Leven en Euangelium, als een verdichtfel, aanmerken; hoe zou het den zodanigen mogelyk zyn, in een gevoelen, zo onbestaanbaar met hun zelven en met de reden, te blyven fteeken? En hoe zou het ook den zodanigen mogelyk zyn, in eene zaak van zulk een oneindig aanbelang als deeze, uit hoofde hunner miskenning van het geen fchriftuurlyk historisch is, even daaröm de best erkende Zedeleer met hun geloof te verzaaken? Neen, men zou het, naar myn begrip, ten dier aller opzigte, hoogst wysgeerig moeten keuren, dat zy, vervuld met een leevendig gevoel van de voortreflykheid der Euangelifche Leer, hunne denkbeelden, op gelyke wyze, poogden te verryken met eenen gewisfen grond voor de waarheid der Euangelifche Geschiedenisfen. Dat zy, eensdeels, met voorbyziening van het grof misbruik, 't welk, in uitlegkunde en toepasfing, van de Schriftuur gemaakt is, als zynde de fchuld daarvan nimmer te wyten aan de Gewyde Bladeren zelven; en, anderdeels, met aflegging van dien laatdunkenden geest, welke zich afkeerig houdt van alles wat met den gewoonen, natuurlyken, loop der dingen niet wiskunftig is overeen te brengen, hoe luttel zy weeten van den aart der Natuur en haare werkingen; hoe verborgen het voor hun is, of het niet, dan al, met Gods Wysheid inftemt, dat hy, ter bereiking van groote zedelyke oogmerken, de Natuurwetten, als voor een oogenblik, zonder krenking der algemeene vastgeftelde orde in de ftoffelyke waereld, opfchorte, of wel, door eene hoogere daad van zynen Wil, vervange; en hoe onkundig zy zyn van de middelen, welke de Alvermogende daartoe in zyne hand heeft, hunne poogingen verdubbelden, om, naar de schoone aanpryzing in het Euangelium, met alle de opregtheid der duive en met alle de voorzigtigheid der flange, te onderzoeken, of de hier vooren gemelde Geschiedenis en Leer niet even gegrond en vast beftaan? of ze niet evenzeer met de waardigheid van den Schepper en Regeerder van het Menschdom, niet evenzeer met den toeftand van het redelyk bezield, maar zwak en behoeftig, fchepfel, zyn overeen te brengen? Dat zy, ten dien einde, zich met hunne verftandige naarvorfchingen in het tydperk van die Gefchiedenis verplaatften; dat zy zich voor oogen ftelden de algemeene verblindheid en verdorvenheid der toenmaalige Volkeren, zo Jooden als Heidenen, vol

gens

[ocr errors]

gens de geloofwaardigfte befchryvingen van Onchristenen en Christenen; dat zy hunnen aandagt vestigden op derzelver ingewortelde vooroordeelen, bygeloovigheid en ongeloovigheid, op derzelver verflaafdheid aan alles wat aardsch, vleefchelyk en zinnelyk, en afkeerigheid van alles wat zedelyk, geestelyk en hemelsch, was, en nog eens op derzelver heerfchende gebruiken en misbruiken, denk en fpreek manier; en dat zy, in dier voege, by de bron zelve, overwogen, of het niet moreel noodzaaklyk fchynt geweest te zyn, dat de Infeller van het Christendom, als de Verlosfer en Zaligmaaker van zuik cene waereld, te voorfchyn kwam met uiterlyke tekenen van eene hoogere Zending, hy, die, anderszins, niets heerlyks aan zich had, maar arm en gering moest zyn, om den armen en geringen het Euangelium te verkondigen, en de gelykheid te herstellen onder de menfchen; dat hy door bovennatuurlyke kragten geleid en onderfteund wierde, en zelf ook wonderen van weldaadigheid verrigtede, ten einde zich, als een Godsgezant, of als het hoogstnavolgenswaardig Voorbeeld van godsvrugt en deugd, te doen aanneemen, en nog meer zyne Leer, als Gods eigenen Wil, allerwege te doen ingang vinden en ftand grypen. Herinnert men zich flegts aan het voorfchrevene, is het, dan niet, met grond, te verönderstellen, dat de menfchen, in het algemeen, beneden het peil van redelyke kennis, en van zedelyk gevoel, waren afgedaald, zodat alle Goddelyke en menfchelyke Leeringen, raakende Godsdienst en Deugd, hoe heilzaam en kragtig, als ydele fchaduwen voorby zweefden boven hun verstand en hart? daar het bekend is, dat de uitmuntendfte Joodfche Zedewetten vertreeden werden door der Jooden ondeugend gedrag, en kragteloos waren geworden door derzelver ydele by plegtigheden, waarin zy het wezen van den Godsdienst ftelden: daar het bekend is, dat de wetten der natuurlyke reden, door der Heidenen godloos en fchandelyk leven, tot een louter fpel werden gemaakt, terwyl de fchoonfte en nutfte Zedelesfen, welke zommigen hunner nog te voorfchyn bragten, niets vermogten, om den Volksgeest te verlichten, of het harte des Volks te verbeteren; en dat aldus, Jooden en Heidenen te gader, in eenen zonden-flaap waren gevallen, waaruit zy door geene gewoone menfchelyke kragten fcheenen opgewekt te kunnen worden. Dat zy, dit nadenkende, te gelyk overwogen, of het gantfche werk der Verlosfing, 't welk de

[ocr errors]

Q 3

2

ziel

ziel der Gewyde Gefchiedenis uitmaakt, Gode en zyner liefde jegens het Menschdom niet, tevens, volkomen waardig zy? en of het, wanneer men, van den anderen kant, een oplettend oog flaat op het karakter zelfs der Euangelisten en Apostelen, zowel als op alle de omftandigheden, waarin dezelve zich bevonden, zonder eenig aanzien of gezach naar de waereld, omringd van veele magtige vyanden, aangehangen door weinige zwakke Vrienden, op redelyken grond, wel mogelyk kan geächt worden, dat die verftandige en deugdgezinde, die, voor altyd, alles opöfferende en steeds vervolgde, Mannen be. drogene domkoppen, of bedriegende deugdnieten, zouden geweest zyn?

[ocr errors]

Te meer zou ik zulk een onderzoek in die allen zeer wysgeerig noemen, aangezien het, myns oordeels, gantfchelyk niet tot eere kan ftrekken van het hoogste We. zen, te verönderstellen, dat eene Leer, die, naar het eigen getuigenis van de waarheidlievendsten onder de Deisten en Naturalisten, moet gehouden worden voor de fchoonfte, mensch- en Gode-betaamelyke, Leer, welke ooit aan het licht is gebragt, zou ingevoerd zyn door middelen van bedrog: want niet alleen de Euangelisten en Apostelen zouden, hadden zy dus gehandeld, hunne eigene voorgeftelde grondregels om ver gettoten, en zich met hunne eigene woorden, als bedriegers, gefchandvlekt hebben; maar de Regeerder van het Heelal zelven Chet zy met eerbied gesproken) zou daar door kunnen aangemerkt worden, alsof hy de menfchen zoo verkeerd gefchapen hadde en hen aan zulk eene orde van zaaken overgelaaten, dat zy, ten gevolge dier natuurlyke inrigting, door valschheid en misleiding moesten komen tot de kennis van zynen volmaakten Wil, tot de betragting van hunne verhevenfte Pligten. Men denke eens, hoe onbestaanbaar zou het zyn met Gods Wysheid, met Gods rechtlievendheid, zo hy het, in de beftemming der dingen, noodig gemaakt hadde, dat de menfchen door een louter, moreel gochelfpel getrokken wierden tot eene Leer, welke hem doet kennen in zyne hoogte Volmaaktheden, als haatende alle leugentaal, en als hebbende eenen gruwel van allen bedrog; tot eene Leer, zo zuiver en heilig, naar de gelykenis van zyne eeuwige Wetten, dat derzelver Infteller durfde zeggen: wie den wille myns hemelschen Vaders wil doen, die zal van deeze myne Leer erkennen, of zy uit God is, dan of ik van my zel

ven spreeke. Mag men vermoeden, dat iets dergelyks heeft kunnen vallen in het ontwerp der onfeilbaare Goddelyke fchikkingen, indien het anderszins ook konde vallen in het plan van menfchen? Neen, het is Gode waardiger, van hem te denken, dat hy, in den tyd, tot bevestiging van zyn heilig en zaligmaakend Verbond, met Wonderwerken is tusfchen beiden gekomen, of laaten wy liever zeggen, met ongemeene Verfchynfelen die wy, flegts kennende een ftipjen van de Natuur in zyne almagtige hand, gewoon zyn bovennatuurlyke gewrogten, Wonderwerken, te noemen; dan dat hy, reeds vóór den tyd, in het menfchelyk gefchapene den grond zoude gelegd hebben tot oorzaaken en gevolgen, uit kragt van welke het uitmuntendst famenitel van Godsdienst- en Zede-Wetten, door de uitzinnigheden der geestdryvery, of door bedrieglyke ftrecken, die noch hem, noch den mensch, betaamen, aan het Menschdom moest medegedeeld, ja geloof- en betragtens - waardig gemaakt worden.

In de daad, wanneer de Twyfelaar uit grondbeginfelen, met zyne natuurlyke reden, dus, oordeelkundiglyk, en, tevens, welgezind, te werk ginge, zou hy, geloof ik, de heerlykite overeenstemming, en een onaffcheidelyk verband, tusfchen Jezus Gefchiedenis en Jezus Leer ontdekken hy zou, geloof ik, inzien, hoe de waarächtig. heid en Godlykheid der eene tot ftaaving van die der andere dient, en hoe die beiden, te famen genomen, by het gros, dat geen hebben moeten uitwerken, wat door jeder, afzonderlyk, niet uitgewerkt had kunnen worden: by zou, geloof ik, wel verre van het ten nadeele te duiden der Euangelifche en Apostolifche Gefchiedenisfen en Leeringen, dat dezelve, na een tydsverloop van zoo veele eeuwen, waarin ze op zulk eenen verren afstand befchouwd worden, uit het tegenwoordig gezigtpunt, met nevelen omtogen zyn; het veel meer voor iets zonder baars houden, dat dezelve, desniettegenstaande, nog zulk een algemeen, klaarfchynend licht verfpreiden, en zoo duidelyke kenmerken van echtheid agter zich laaten: hy zou, geloof ik, getroffen worden door op te merken, dat, hoe meer men dezelve van naby gadeffaat, hoe meer gronden van waarheid en billykheid zich daarin opdoen, waar by alleen de ongerymde leerftelfels van het verbas terd Christendom verdwynen; terwyl, in tegendeel, hoe meer men alle andere, vroegere en laatere, waereldlyke

[ocr errors]

Q4

His

Historien en bloote menfchelyke Zede fchriften nagaat. en tegen elkanderen in vergelyking brengt, men daarin des te meer valschheden, gebreken en tegenstrydigheden, zal gewaar worden: hy zou, geloof ik, met verwondering, befpeuren, dat in de Schriften des Ouden en Nieuwen Verbonds den toetsfteen der waarheid gevonden wordt van eenen reeks van gevolgde, nog volgende en hierna te volgene Gebeurtenisfen: hy zu, eindelyk, geloof ik, zo zeer tot zyne verbaazing als befchaaming, ondervinden, dat het licht, aangaande het hoogfte Wezen, de Deugd en de Onsterflykheid in hem zynde, en 't welk hy want alleen geput te hebben uit de natuur en reden, hem waarlyk is toegevloeid uit de bron van de, door hem miskende, Bybelfche Historien; en opgeklaard door de zuivere en heilryke ftraalen van de oorfpronglyke Leer des Christendoms.

J. D.

BERICHT AANGAANDE EENE ZEER VOORTREFLYKE OOGZALE. Door den Heer HUFELAND.

Z

edert meer dan twaalf jaaren bediene ik my, fteeds met het uitsteekendst gevolg, van de volgende Oogzalf, die, fchoon zy hoofdzaakelyk uit de Roode Praci pitaat bestaat, welke zo algemeen tegen de kwaalen der Oogen wordt gebruikt, echter eene byzondere kragt fchynt te bezitten, dewyl dezelve, in veele gevallen, in welke andere bereidingen van dit middel geen den minften dienst hadden gedaan, de verlangde geneezing zeer fpoedig daarftelde.

De bedoelde Zalf wordt dus bereid. Neem Roode Præcipitaat, geel wasch, en ongezouten boter, van ieder even veel op het gewigt; fmelt de wasch en boter te zamen, doe er dan by den zeer fyn gewreeven Pracipitaat, en roer de ftoffen geftadig onder elkanderen, tot dat alles wel koud is. In den winter neemt men wat meer boter, dewyl de Zalf anders te hard wordt.

De groote voortreflykheid van dit middel fchynt hier in te beftaan, dat men op deeze wyze eene veel groo⚫ tere hoeveelheid van Præcipitaat kan gebruiken, zonder eenigzins gevaar te loopen van de oogen te kwetzen, dan anderzins mogelyk is; dewyl het wasch de scherpte

[ocr errors]
« EelmineJätka »