Page images
PDF
EPUB

delen aan de hand te geeven om kleeding en voedsel te bekomen. (JAC. II: 15, 16.)

Maar de zaaken hebben zulken keer genomen, dat myn opzet,' om die Verhandeling te fchryven en uit te geeven, nooit zyne vervulling heeft gekregen. Wel is waar, ik ftelde van tyd tot tyd eenige korte Aantekeningen in gefchrift, over de gevoelens, de redenkavelingen, enz., welke ik daarin wilde gebruiken, en ik hebbe nog eenige van die Aantekeningen: maar de byzondere oplettendheid, welke ik, in de eerste jaaren myns leevens, hebbe moeten besteeden aan zaa, ken, die my perfoonlyk betroffen, en naderhand aan de algemeene zaaken, heeft my verplicht dit tot eenen anderen tyd uit te ftellen. En daar deeze Verhandeling, in mynen geest, verbonden is met een groot en uitge ftrekt ontwerp, welks uitvoering een geheel mensch vordert, en waarmede eene onvoorziene opvolging van opgedragen posten my tot nog toe verhinderd heeft my be zig te houden, is zy onvoltooid gebleven.

Myn oogmerk was in dat Werk te bewyzen, dat, volgens de enkele befchouwing van des menfchen natuure, ondeugende daaden niet nadeelig zyn omdat zy verboden zyn, maar dat zy verboden zyn omdat zy nadeelig zyn; dat het belang zelfs der zodanigen, die geen ander geluk dan hier beneden wenfchen, vordert, dat zy deugdzaam zyn: en in aanmerking neemende, dat altoos in de waereld veel ryke Koopluiden, Vorften en Gemeenebesten zyn, welken tot beftuuring hunner zaaken eerlyke Bedienden noodig hebben, en dat deezen zeldzaam zyn, zoude ik ondernomen hebben de jonge luiden te overtuigen, dat geene hoedanigheden beter geschikt zyn om een arm mensch tot welvaart te leiden dan eerlykheid en braafheid.

Myne lyst van deugden bepaalde zich in het eerst tot twaalf maar een van myne vrienden, een Kwaker, onderrichtte my, met zachtzinnigheid, dat ik in het algemeen gehouden wierd voor hoogmoedig; dat ik daarvan dikwyls blyken gaf; dat ik in de verkeeringe, niet te vreden met gelyk te hebben, wanneer ik over eenig ftuk in redentwist geraakte, nog daarenboven aan anderen wilde bewyzen, dat zy ongelyk hadden; dat ik daarby moedwillig was, waarvan hy my overtuigde door het bybrengen van verfcheiden voorbeelden. Ik befloot daarop tot de onderneeming, om my, indien het mogelyk ware,

van deeze ondeugd, of van deeze dwaasheid, te geneezen, ter zelfde tyd, waarin ik de geneezing der an dere werkstellig maakte, en ik voegde by myne lyst de Nederigheid.

9

Ik kan my niet beroemen op eenen grooten voortgang in het weezenlyk verkrygen deezer deugd; maar ten opzichte van haar uitwendig voorkomen hebbe ik veel gewonnen. Ik fchreef my tot eenen regel voor, het rechtstreeks tegenfpreeken der gevoelens van anderen te myden, en ik verbood my alle ftellige verzeke ring ten voordeele van myne eigene. Ik ging zelfs, volgens de oude wetten van onze Junto (*), zo ver, re, dat ik myzelven het gebruik verbood van alle uitdrukkingen welke eenig volkomen beflist gevoelen aanduidden, als zekerlyk, ongetwyffeld, en ik nam in derzelver plaatze aan, ik begrype, ik vermoede, of, ik verbeelde my, dat eene zaak dus of zo is, of, het komt my op dit oogenblik voor, dat, enz. Wanneer iemand iets verzekerde hetgeen my voorkwam eene dwaaling te wee zen, weigerde ik my het vermaak van hem ruwlyk tegen te fpreeken, en hem op ftaande voet eenige ongerymdheid in zyn voorstel te toonen. Maar in myn antwoord begon ik met aan te merken, dat, in fommige gevallen, of onder fommige omftandigheden, zyn gevoelen juist zoude weezen, maar dat het geval, waarvan men fprak, my toefcheen eenigzins van verschillenden aart te zyn (†).

Schie

(*) Veele Leezers zullen weeten, dat eene Junto eigenlyk eene bepaalde Vergadering van menfchen is, ingericht tot beftuuring van eenige zaaken, b. v., een Raad van Regeeringe. Vandaar is het woord overgebragt tot befloten gezelschappen, welke tot bepaalde einden, en onder bepaalde regelen, byeenkomen. E. S. N.

(t) Misschien hebben fommigen, onder het leezen van des Schryvers lyst van deugden, eenigzins vreemd opgezien, dat zy, op No. 13, de navolging van SOCRATES nevens die van JESUS vonden aangeprezen. Hoe veel achtinge men ook moge hebben voor den Griekfchen Wysgeer, hy blyft altoos verre beneden den Zaligmaaker. Zo dacht zelfs J. J. ROUSSEAU: en FRANKLIN was een oprecht Christen. Maar, behalven dat hy, Zo als hy zelve zegt, in dit Stukjen al het leerftellige wilde vermyden, lost ook deeze paragraaph de zwaarigheid op. Hetgeen hier gezegd wordt is volmaaktlyk in den fmaak van soCRATES, die, gelyk bekend is, door diergelyken redeneertrant,

S &

en

[ocr errors]

Schielyk ondervond ik het voordeel van deeze veran deringe in myne manieren. De gesprekken, waaraan ik deel nam, werden 'er aangenaamer door; de zedige toon, waarop ik myne gevoelens voorftelde, bezorgde denzelven een gunttiger onthaal, en minder tegenspraak: ik onderging niet zo veel befchaaminge, wanneer het bleek, dat ik ongelyk had; en wanneer het gebeurde, dat ik gelyk had, verwierf ik gemaklyker van anderen, dat zy hunne dwaalingen lieten vaaren, en zich met my veree nigden.

Aan

Deeze gefteldheid, waaraan ik my in den beginne niet konde onderwerpen zonder eenig geweld te doen aan myne natuurlyke neiginge, werd my eindelyk zo gemaklyk en zo gewoon, dat, misfchien, in de laatste vyftig jaaren, niemand, zo ik geloove, heeft kunnen befpeuren, dat my eène enkele beflisfende uitdrukking is ontvallen. deeze hebbelykheid (gevoegd by den naam van braafheid, welken ik had) ben ik voornaamelyk verfchuldigd, dat ik reeds vroegtydig een groot vertrouwen verwierf onder myne medeburgeren, wanneer ik hun eenige nieuwe inftellingen, of eenige veranderingen in de oude, voorfloeg, en dat ik naderhand eenen zo grooten invloed kreeg in de Staatsvergaderingen, toen ik een lid van dezelve was geworden; want ik was maar een flecht redenaar, nooit welfpreekende, dikwyls aan haperingen onderhevig, zelden net in myne uitdrukkingen, en evenwel deed ik myne meening doorgaans boven dryven.

Geene onzer natuurlyke geneigdheden is, misschien, moeilyker te bedwingen dan de Hoogmoed. Men befchaame hem, men doe hem den oorlog aan, men werpe hem ter aarde, men fmoore hem leevende, altoos fteekt by het hoofd weder op, en vertoont zich van tyd tot tyd. Buiten twyffel zult gy hem in dit verhaal dikwyls befpeuren, misfchien in het oogenblik zelve, waarin ik fpreeke van hem onder te brengen: en het kan wel zyn, dat gy my hoogmoedig vindt tot zelfs in myne Nederigheid.

en zydelingfche' aanvallen, zyne partyen overtuigde zonder ze te befchaamen of te verbitteren. E. S. N.

TETS OVER DE HOLLANDSCHE OLYPHANTEN, THANS TE PARYS. 245

IETS OVER DE HOLLANDSCHE OLYPHANTEN, THANS TE PARYS.

(Uit het Fransch.)

e beide Olyphanten, Mannetje en Wyfje, zyn in het Museum

Dder Natuurlyke Historie, te Parys, aangekomen. Zeder

had men de plaats gereed gemaakt, die hun zou ontvangen. Dezelve is een ruime, luchtige, en zeer lichte, zaal, in welke men een kagchel geplaatst heeft, om hun 's winters te verwarmen. Deeze zaal is verdeeld in twee vertrekken, die met elkander gemeenschap hebben, door middel van een ruime deur, die in een fponning loopt. De wanden van deeze vertrekken zyn doorluchtig, zamengefteld uit zwaare fterke balken, en worden op een bekwaamen afstand omringd door een houten fchutting, ter halvermans hoogte, om de toekykers op eenigen afstand te houden, en voor ongelukken te behoeden.

Men heeft den vroegen morgenstond waargenomen, om de Olyphanten in het bezit hunner nieuwe wooning te ftellen. Men begon met het Mannetje, 't welk met voorzichtigheid uit zyn geopend hok ging, en met zeker wantrouwen in zyne nieuwe wooning trad. Zyne eerfte zorg was, de plaats wel te doorfnuffelen. Ieder balk van het traliewerk onderzogt hy met zyn flurf, en beproefde de fterkte daar van, door ze te doen fchudden. Men had de voorzichtigheid gebruikt, om de groote fchroeven, die het houtwerk zamen verbinden, van buiten te plaatzen: hy zogt en vond ze; doch tragtte te vergeefsch dezelve met zyn flurf los te draaijen. Toen hy by de fponningdeur kwam, die de vertrekken van elkander fcheidt, befpeurde hy ras, dat dezelve alleen geflooten was door middel eener yzeren roede, die in de hoogte kon worden opgeligt; ftraks deed hy dit met zyn flurf, waar op de deur van zelve in zyne fponning week. Dus kwam hy in het tweede vertrek, alwaar hy zyn ontbyt gereed vond, 't geen hy op zyn gemak opat, zo dat hy nu geheel en al gerust gefteld fcheen.

In dien tusfchentyd was men bezig om ook het Wyfje te doen binnen gaan, Na hun vertrek uit Holland hadden die Dieren elkander niet gezien, maar alleen gerooken dat zy niet verre van elkander waren; zelfs waren zy niet in elkanders - gezelfchap geweest te Kameryk, alwaar zy overwinterd hadden. Het Mannetje ging, geduurende dien tyd, nooit liggen; maar fliep ftaande, leunende tegen de tralien van zyn hok. Steeds waakte hy voor zyn Wyfje, 't welk alle nachten gerust ging liggen flaapen. Op het minste gerucht, op de minfte ver denking van eenig gevaar, fchreeuwde hy met een fterk ge Juid, om zulks aan zyne beminde bekend te maaken.

Met reden verwagtte men van deeze Dieren sterke aandoe

S 3

nin

246 IETS OVER DE HOLLANDSCHE OLYPHANTEN, THANS TË PARYS.

ningen van vreugde, wanneer zy elkander, na eene zo lang. duurige fcheiding, zouden wederzien.

Zo ras het Wyfje binnentrad fchreeuwde zy alleen door het vermaak van zich wederom in vryheid te zien; doch zag het Mannetje nog niet, 't welk in het tweede vertrek bezig was met eeten. De laatste wist ook niet, dat zyne gezellinne zo naby was. Doch de Cornac, of oppasfer, hem geroepen hebbende, keerde hy zich om; en aanstonds liepen die Dieren naar elkander toe, met een zo luidruchtig gefchreeuw van blydfchap, dat de geheele zaal 'er van daverde. Uit hunne flurven bliezen zy intusfchen zo fterk, dat het geluid naar een geweldigen wind geleek. De vreugde van het Wyfje was de luidruchtigfte zy drukte haar genoegen voornaamelyk uit door het klappen met de ooren, die zy met eene ongelooflyke snel. heid bewoog. Voorts ftreek zy met haar flurf het lichaam van het Mannetje, met de grootste tederheid voornaamelyk hield zy de flurf, geduurende een langen tyd, by een zyner ooren en bragt dat werktuig daarna wederom, met eene zeer verliefde houding, aan haar eigen mond. Het Mannetje handelde byna eveneens omtrent het Wyfje; doch zyne vreugde was bezadigder, en meer inwendig; hy fcheen dezelve uit te drukken door de traanen, die in menigte uit zyne oogen vloeiden.

Na dien tyd zyn zy niet weder van elkander gefcheiden, en leeven in het zelfde vertrek. De zamenleeving deezer twee Dieren, hunne hebbelykheden, hunne natuurlyke tederheid, en hunne gehegtheid aan elkander, die door het verlies hunner vryheid nog is toegenomen, zullen ongetwyfeld zeer fraaije waarneemingen opleveren voor de gefchiedenis van hun geflacht Deeze twee Olyphanten zyn geboortig van Ceylon, en, nog zeer jong, in Holland overgebragt. Zy zyn ongeveer vyftien jaaren oud: hunne hoogte is zeven voeten en eenige duiinen. Hunne flagtanden, die zeer kort waren, zyn gebroken; doch zullen in 't vervolg wederom uitgroeijen. De ftaart van het Mannetje hangt tot op den grond; doch die van het Wyfję is korter.

ZEDELYKE BEDENKINGEN.

Niets gaat boven de middenmaat. Het overdrevene is altyd fchadelyk, voor den mensch zeer nadeelig. Het overdrevene maakt ons of befpottelyk, of wezentlyk ongelukkig. Onze eigenliefde, wel befteed, behoorlyk aangelegd, is een edel, ja waarlyk een zeer edel, gefchenk van onzen algemeenen Vader, den wyzen, den almagtigen Voortbrenger en Vormer van 't Geheelal, en den mensch als een tegengift gefchonken,

[ocr errors]
« EelmineJätka »