Page images
PDF
EPUB

meenfte Sooder, die de eer heeft van uw schoenriem te ontbinden, een Geflacht, 't welk, fchoon minder woest dan dat der Mufulmannen, ten opzigte van hun die eene menfchelyke gedaante omdraagen, hun in wreedheid overtreft omtrent alle andere bezielde weezens hier op aarde; kan iemand uit dat Geflacht in ftaat weezen om den Afftammeling van duizend Rajahs te onderwyzen ? Dat is onmogelyk. Van den Mier moogt gy vlytbetoon leeren; van den Hond eene les in getrouwheid neemen; het Paard kan u onderrigten in naarftigheid; de Olyphant u onderwyżen in geduld, grootmoedigheid en wysheid; maar verwagt van de Europeaa nen, verwagt van de Engelfchen, niet, in Kennis en Deugd te zullen vorderen.

Nogthans verwondert het my niet, dat gy u door hun hebt laaten beleezen. Ik weet, in hoe verre de booze Geesten hun bystaan in die kunst; van hunne verge. vorderdheid in dezelve had ik eens eene zeer beflisfende proeve.

Toen de Engelfche Saïb (*), by wien RURSHA BEDWAN voor Mounshi [Tolk] diende, zich te Agra onthieldt, schiep hy vermaak in de zodanigen, die hem bezogten, te verbaazen met de ten toon fpreiding van zyne Toverkunst.

Onder andere kunftenaaryen, deedt hy het geheele gezelfchap, beftaande uit meer dan dan twintig Perfoonen, hand aan hand, in de rondte ftaan. Hierop draaide hy de kruk om van een klein werktuig, enkel beftaande uit Metaal en Glas, (doch 't geen ik veronderstel dat de booze Geesten infloot, die op zyn bevel gereed ftonden ;) dit bragt te wege, dat wy allen, ten zelfden tyde, door de armen heen, een flag voelden, als of elks armen door een zwaaren ftok waren ftukken geDaagen; terwyl egter niemands arm in 't minst verzeerd was. Dewyl wy allen den ftoot voelden juist op het zelfde oogenblik, was het onmogelyk dat hy ieder van ons kon aanraaken: het is derhalven blykbaar, dat het niet anders dan Tovery kon weezen, die zulk eene zeldzaame uitwerking te wege bragt. Op eenen anderen tyd hadt hy het doordringend daglicht uitgeflooten, 't welk altoos ongunftig is voor zulke bedryven. Hy liet ons zien, hoe geheele Legers van Menfchen, van Olyphanten, van Paarden, langs den muur voor ons heenen gin

(*) Zo veel als een Heer, een Man van onderscheiding.

gen.

gen. Als zy verdweenen werden ze opgevolgd door een ontftelde Zee, vuur uitgeevende, en fchuimende met allen vertoon van een geweldigen ftorm. Schepen zeilden op de golven des diepen Oceaans; menfchen vertoonden zich, verwilderd door de ongelegenheid, waar in zy zich bevonden, ftelden alles in 't werk om de fchepen van de fcherpe rotzen, welke hun dreigend omringden, af te houden, of het leeven aan de overzwalpende zeegolven te onttrekken. Het gezigt dier elendigen perste ons de traanen uit de oogen, en wy borsten uit in jammerklagten. Maar ziet, op het eigen oogenblik liet men het licht in de kamer fchynen, de vertooning verdween, en wy zagen niets dan het gewoon behangzel der

kamer.

Zou de Zoon van COASHHIND het Land zyner Vaderen verzaaken, en ommewandelen in ftreeken, waar het glansryk Hemellicht der Zonne de Inwoonders schaars verwaardigt met zyne gulden ftraalen, om hunne kunstenaa ryen als de even verhaalde uit te oefenen? Zeker, 'er zyn Gochelaars genoeg in Hindoftan, die hem, voor eene geringe belooning, zouden onderwyzen in de Toverkunst en in haare verborgenheden; en daar de Duivels, door welken zy hunne kunftenaaryen pleegen, Duivels van ons eigen Land zyn, moeten ze van eenen min fchadelyken aart weezen dan die der Vreemdelingen.

Zo verre zyn ze van door Wysheid beftuurd te worden, dat de Wetten, door welke die Volken zich laaten beheerfchen, verfoeilyk zyn, en ongerymd. Dit zal ik u bewyzen door de volgende fpreekende daaden, van welke ik zelve ooggetuigen was, geduurende myn kort verblyf in hunne Legerplaatze. Even gelyk gy, had ik toegelaaten dat myn geest ingenomen wierd met een gunftig vooroordeel ten aanziene van een Volk, welks gedrag zo zeer ten voordeele van onze Natie geftrekt heeft.

De orde en geregeldheid, welke onder hun heerschte, vervulde my, in den aanvange, met een zeer hoog gevoelen van hunne deugd en wysheid. Ik had nog geen blyk gezien van eenige Godsdienstplegtigheid door hun waargenomen, wanneer, op den derden dag naa myne komst, myne aandagt getrokken werd door een' optogt, welken ik veronderstelde ter eere te zullen ftrekken van hunnen Dewtah (*). Nieuwsgierig om den aart hun

(*) De Godheid, aan welke eerdienst wordt toegebragt.

ner

ner Godsdienstplegtigheden te zien, volgde ik, te deezer gelegenheid, dien ftoet, na het gedeelte der Legerplaatze, werwaards dezelve den weg nam. Wanneer ik, zo zeer tot myne verwondering als schrik, een armen Soldaat op het felst zag geesfelen. Dat een onzer Priesteren, vrywillig, alle die flagen als eene boetedoening leedt, zou my niet bevreemd hebben. Wy zien dagelyks voorbeel den van grooter lichaamsfmerten, die onze Fakeers zichzelven aandoen. Maar ik kon my van de uiterste verbaasdheid niet wederhouden, toen ik berigt ontving, dat deeze wreede Plegtigheid eenen Krygsman werd aangedaan, wegens de beuzelagtige misdaad, dat hy eenige weinige Roepyen eenen zyner Officieren ontvreemd hadt. Ongetwyfeld, dagt ik, de Zeden deezes Volks moeten wel zeer zuiver zyn, in welks oogen zo gering een Misdryf met zo zwaar eene straffe wordt t'huis gezogt.

Terwyl ik nog peinsde op het tooneel door my aanfchouwd, werd ik genoodigd in de Tent van eenen Officier, die my, naa myne komst in de Legerplaatze, met zeer veel beleefdheids bejegend hadt. Niet lang hadden wy zamen gefprooken, (want hy wist zich in het Mhors zeer wel uit te drukken,) of verfcheide zyner Mede Officieren kwamen hem een bezoek geeven. Zy spraken in hunne Landtaale, en het bleek, uit de hevige vlaagen van lachen, waar in zy uitborften, dat zy een zeer genoeglyk onderwerp behandelden. Ik begeerde te wee ten wat de ftoffe was van hun gefprek, 't welk_zo veel vreugde en gelach verwekte, en verzogt myn Tolk om opheldering. Hy vermeldde my het onderwerp van hunne vrolykheid. En waar in beftondt het? De Oneer van een hunner eigene Landgenooten, een Oversten van hoogaanzienlyken rang, wiens Egtgenoote hadt toegelaaten dat de fakkel haarer kuischheid uitgeblaazen wierd door den vuilen adem eens verleiders! Hoe groot, riep ik uit, en zwaar moet de ftraffe niet weezen, welke den fnooden bedryver van zulk een verfchriklyk misdryf wagt? Indien de ontvreemder van eenige weinige Roepyen eene zo geduchte geesfeling moest ondergaan, wat zal hem wedervaaren, die laag en booshartig het bedde van zynen vriend bevlekte, diens eer fchondt, diens huislyken vrede verwoestte? Indien het gewigt der ftraffe geëvenredigd is aan de misdaad, en de fňoodheid des bedryfs, dan kan de verbeelding zich naauwlyks iets voorstellen, zo fchriklyk als het lyden waartoe die mis

daa.

Deeze myne aan. daadiger zal verweezen worden! merking, door den mond myns Tolks aan het gezelfchap medegedeeld, verdubbelde de luidruchtige vreugde van het gezelfchap. Vervolgens hoorde ik, te myner uiterfte verbaazinge, dat de Oneere, een deezer aanzienlyke Europeaanen aangedaan, geboet wierd, niet door ftraffe aan den Misdaadiger, niet door hem aan 't leeven te komen, niet door fchande, hem of zyn Geflacht aangedaan: Kan maar door het betaalen van eene fomme Gelds! Per Deugd beftaan onder een Volk, dat meer prys ftelt op eenige weinige ftukjes Zilver, dan op zyne Eer?

Deeze byzonderheid kon niet nalaaten het hoog gevoelen, 't welk ik van dit Volk gekoesterd hadt, veele graaden te doen daalen op de fchaale myns oordeels. Maar ik zou my misfchien langer onder hun opgehouden hebben, was ik geen ooggetuigen geweest van een allerfchriklykst bedryf, 't welk myne ziel met verontwaardiging en afkeer vervulde. Ja, myn misleide Vriend! ik zag deeze Helden, die gy u voorftelt als zo zuiver, zo onbeschadigend, zo vol goedaartigheid ik zag hun, (myn hart yst, myne hand beeft!) met een gelaad 't welk de hoogste voldoening vertoonde, een heilig afitammeling dit van een gevlekte Koe verflinden! Ja, ZAAKMILLA, ongelukkig Kalf, waar voor duizend heilige Fakeers hun leeven zouden gewaagd hebben, werd geflacht op het bevel van deeze onmenschlyke Europeërs, en zonder eenige de allerminfte knaaging opgeëeten!

Naa eenige verdere waarneemingen van gelyken ,, ftempel, ontmoeten wy den Brief, waar in de Bramin "SHEERMAAL zyne waarneemingen mededeelt, gedaan ,, geduurende zyn verblyf in Engeland, en welke MAAN„ DAARA aan ZAARMILLA zendt, om hem de beoogde Reis "na Engeland te ontraaden."

(Deeze Brief in 't volgend Stukje.)

LEUCADE A.

Eene Spaanfche Vertelling.

(Naar het Fransch van DE FLORIAN.)

y een fchoon maanlicht, in 't midden van den Zomer, keer

B'de een bejaard Heer, met zyn Gezin, terugge van eene wandeling in de nabyheid van Toledo. Zyne Vrouw ging met hem gearmd: zy waren vergezeld van hunne Dogter, omtrent zeventien jaaren oud; en eene Dienstmaagd, hun éénige Huisgenoote. Deeze bejaarde Heer, van eene Familie, die in ver

val

val geraakt was, afkomftig, doch van een uitsteekend Character, heette Don CARLO', zyne Vrouw Donna MARIA, en hunne Dogter, die fchoon van gelaat, dan nog fchooner van ziel was, droeg den naam van LEUCADEA.

[ocr errors]

die

Op het onverwagtst vertoonde zich een jong Ridder, desgelyks eene wandeling deed. Zyn naam was RUDOLPHO. →→ Hy was een van die bedorven Characters, die zich verbeelden, dat de naam van Edelman, en de verwagting van een ryk Erfgoed, genoegzaam waren om alle gevoelens van eer en gere geldheid van gedrag te verzaaken. Hy was pas van tafel opgeftaan, vergezeld van zyne tafelgasten, even gelyk hy door den wyn verhit. Welhaast kwamen zy by Don CARLO en diens Gezin. Het was gelyk de aanval van wolven in eene kudde fchaapen. Zy hielden ftil. Zy zagen met een onbefchoften op flag van oogen de Moeder en de Dogter aan. Een hunner nam eenige vryheden met de Dienstmaagd. De oude Heer, tusfchen beiden treedende, wordt befpot. Met een beevende hand trekt hy zyn zydgeweer. RUDOLPHO, lachende op dien wederftand, ontwapent den Grysaart, grypt de hulplooze LEUCADEA, voert haar met geweld mede na de Stad, vergezeld door zyne misdaadige medegenooten.

en

Terwyl Don CARLO de hevigfte verwenfchingen tegen de roovers zyner Dogter uit, terwyl Donna MARIA Vol angst schreeuwt, en de Dienstmaagd ftokftyf ftaat van verbaasdheid, bevondt zich de ongelukkige LUCADEA in de armen van haaren wegvoerder, die, zyn eigen huis bereikt hebbende, door een geheime deur inkwam, zyne vrienden deedt heenengaan, en zyn flachtöffer in zyn eigen kamer bragt. Hy tradt 'er in zonder eenig licht, en door de huisbedienden niet bemerkt. Hy fluit de deur; en, eer LEUCADEA tot zich zelve komt, pleegt hy het grootste misdryf, waartoe verhitting door den wyn, en beestagtige wellust, kan aanprikkelen.

RUDOLPHO, de eer van eene hulplooze Maagd op die trouwlooze wyze gefchonden hebbende, ftondt eenige oogenblikken in beraad, welk een stap nu te neemen. Hy ondervond, onge, twyfeld, een gevoel van knaaging toen LEUCADEA tot zich zelve kwam. De kamer was zeer donker; zy zugt, zy beeft, zy roept met een beklemde ftem : Myne Moeder ! myne Moeder! waar zyt gy? ~ Myn Vader! fpreek fpreek Welk bed is dit?

[ocr errors]

1

ô Myn Hoort niemand my? Ach! wreed fchepzel!

,, zeg my waar ik ben! "GOD! ben ik dan verlaaten ? Ben ik in myn graf? ,, Behaagde het den Hemel''....... Toen zy deeze woorden uitte greep RUDOLPHO haare hand: de ongelukkige Schoone gaf een gil, rukte zich van hem los, en zeeg neder op den vloer. RUDOLPHO voegde zich by haar. Op haare knieën liggende, fprak zy, onder een vloed van traanen, op den weemoedigften toon:,, Ach! wie gy ook moogt weezen, gy hebt my tot het ongelukkigst en veraguMENG. 1798, No. 7.

"

lykst

« EelmineJätka »