Page images
PDF
EPUB

dienst geleden heeft, te herstellen. Inzonderheid, indien wy 'er by in opmerking neemen, dat de Perfoonen, die gelegenheid gegeeven hebben tot deeze Schande en aanfoot, de zodanigen zyn, die CHRISTUS zelve; ten laatften, zal verlochenen, en plegtig verklaaren, dat zy geen last altoos van hem gehad, of eenige de minfte betrekking tot zynen dienst gehad hebben; en dat de ongeregeldheden, waar over men klaagt, nooit zouden gepleegd zyn, indien het Character van Euangelic - Leeraar wel begreepen, en gehandhaafd was op die wyze, waar op het ' in de Schriften des Nieuwen Verbonds befchreeven wordt.

[ocr errors]

Naardemaal verfcheide plaatzen, dit onderwerp betref. fende, eenen meer bepaalden zin hebben, welke alleen rechtmaatig kan toegepast worden op de Apostelen en andere Buitengewoone Afgezanten van CHRISTUS, by de eerfte verkondiging der Euangelieleere, en alle de deelen van Pligt, welke behooren tot de Christen Leeraaren in 't algemeen, gebragt kunnen worden tot het een of ander gedeelte eener vermaaninge van Apostel PETRUS, zal ik dezelve voor myu regel aanneemen in de verdere be handeling deezes Onderwerps, en naar de orde, die ze aan de hand geeft, myne aanmerkingen inrigten. De vermaaning luidt: De Ouderlingen, die onder u zyn, vermaane ik, die een Mede- Ouderling hen. Weidt de Kudde Gods, die onder u is, hebbende opzigt daar over, niet uit bedwang, maar gewillig; noch om vuil gewin, maar met een volvaardig gemoed; noch als Heerfchappy voerende over het Erfdeel des Heeren, maar als voorbeel. den der Kudde geworden zynde (*).

Deeze woorden geeven eene algemeene aanmerking aan de hand, van groote aangelegenheid, en voeglyk hier te maaken, eer ik voortvaare tot het ophelderen der byzonderheden; deeze aanmerking beftaat hier in dat die Prins der Apostelen (gelyk de Roomschgezinden, om eenige vergoelyking te geeven aan de onbefchaamdheid en dwinglandy der Bisschoppen van Rome, hem ongerymd betytelen) geen anderen tytel dan deeze aanneemt, fchry. vende aan de Ouderlingen der Kerke, die uw MedeOuderling (t) ben. Hy maatigde zich geen voorrang,

I PETR. V: 1, 2, 3,

geen

(†) Onze gewoone Nederduitfche Overzetting heeft het

Y 3

woord

geen Regtsgebied, geen byzondere Eere aan; maar, als of hy gefchreeven had onder het onmiddelyk bestuur en den invloed van den Geest der Voorzegginge, en om voor te komen dat zyn naam zou misbruikt worden tot het heiligen en wettigen van buitenfpoorige en heerschzugtige eifchen, vertoont hy het Character van een Ouder. ling (hier zo veel betekenende als Priester), als een Character, niet van schitterende Grootheid, maar van Nutheid; niet van Eerzugt en Weelde, maar van Nederigheid en Maatigheid; niet van Gierigheid, maar van Edelmoedigheid, en verfmaading van wereldlyk gewin; niet van Traagheid, maar van Werkzaamheid en moeitenee. ming ten beste der Christlyke Gemeente. En ftrekt zulks niet in het geringfte tot vermindering van de Eerwaardigheid der Bedieninge, door den Apostel befchreeven; dewyl het bekend genoeg is, dat Naamen en Ty. tels van Eere en Onderfcheiding toegevoegd kunnen worden aan de onwaardigfte en fnoodfte Characters; en dat, voor de onpartydige reden, de waare en duurzaam byblyvende waardigheid deeze is, welke fteunt op, en onderfchraagd wordt door, de ftrikte beginzelen van Deugd, die het uitgebreidfte en beftendigfte voordeel aan het Menschdom toebrengen.

Volgens deeze algemeene en onbetwistbaare Grondregelen der Rede en des Christendoms, kan het Leeraarampt, wanneer het beantwoordt aan het groot oogmerk van deszelfs inftelling, niet onwaardig geagt worden eenige maate van toegenegenheid en eere: dewyl, op de ver. onderftelling van het welflaagen, het Leeraarampt een dienst bewyst, zo groot, dat geen grooter, met betrek. king tot tyd en eeuwigheid, kan beweezen worden aan redemagtige Schepzelen, Onderdaanen, het Gezin, of, naar 's Apostels bewoording, aan de Kudde van GOD.

Ik zal nu voortgaan, om eene meer byzondere, doch korte, omfchryving te geeven van de natuur en het oog. merk des Leeraarampts, ten opzigte van alle de onderscheidene takken, waar in PETRUS hetzelve verdeeld heeft.

word Συμπρεσβύτερος door Medeonderling beter overgezet dan de Engelfche Vertaaling, who am also an alder, of, die ook een Ouderling bcn.

(Verwagt dit in onze naastvolgende.)

GE

[ocr errors]

GENEEZING VAN EEN KWAADAARTIG GEZWEL AAN
HET VOORHOOFD, DOOR MIDDEL VAN HET
BERNARDSCHE BYTMIDDEL. Door den Heer
SIEBOLD.

E

LISABETH BENKERTIN, eene gezonde, arbeidzaame, en fterke Boeren weduwe, moeder van zeven kinderen, oud zevenënveertig jaaren, woonachtig te Versbach, een uur van Wurtzburg, bekwam, voor ongeveer achttien jaaren, eene Wrat aan de linkerzyde van het Voorhoofd. Zeven jaaren lang had zy die Wrat reeds gedraagen, zonder het geringst ongemak daar aan te lyden. Elf jaaren geleden, ten tyde dat zy van haar laatst gelukkig ter wereld gebragt kind in het kraambedde lag, begon de Wrat merkelyk grooter te worden, te ontvellen, dikwyls een etterachtig vogt uit te geeven, en zich weder met eene korst te dekken, die zy dikwyls zelve afplukte, doch meermaalen by toeval afftiet, wanneer 'er doorgaans eene kleine bloedftorting op volgde, die zy genas met 'er een compres op te leggen. Zes jaaren lang wierden haare maandstonden opgettopt, zonder dat het haar eenigzins hinderde; met het zevende jaar kwamen dezelve echter wederom terug, hoewel in eene geringere hoeveelheid; en zy behield dezelve voorts op dien voet. Intusfchen had de Wrat een omtrek van ongeveer vier duimen bekomen, puilde fterk uit, en vertoonde alle tekenen van een kwaadaartig Vleeschgezwel.

Zy

Op den vyfden van Louwmaand 1796 fpatte het Gezwel erger open, dan het tot hiertoe had gedaan, en veroorzaakte eene groote bloedstorting, die, daar het bloed zich met afgebrooken fprongen ontlastte, genoegzaam bleek van eene flagaderlyke natuur te zyn. verloor hier door, in eens, ongeveer anderhalf mengelen bloed, eer men in ftaat was den bloedvloed door een aangelegden drukdoek te ftuiten. Twee dagen laater ontftond 'er eene nieuwe bloedstorting, die zich binnen acht dagen tyds meermaalen hernieuwde; waar door de Lyderesfe niet alleen zeer verzwakte, maar zelfs meermaalen in flaauwte viel: in weerwil van welke omstandigheden een onkundig Wondheeler kon goedvinden haar eene ader te openen. Het aanleggen en bevestigen van den drukdoek, ja de op het ongemak geplaatfte fchwam, hielp

Y 4

niets

niets meer de bykomende flauwte alleen was, by herhaaling, in ftaat, den bloedvliet een einde te doen

neemen.

Op den elfden dier maand wierd de Lyderes op een wagen ter geneezing gebragt naar het Julius - Hospitaal. Door zwakheid kon zy niet gaan; zy was zeer vermagerd, bleek, en van een zogenoemd Hippocratisch uit. zicht. Ik onderzogt het sponsachtig Vleeschgezwel naauwkeurig, en dagt, in den eerften opflag, dat het dat ongemak was, 't welk men noemt de Fungus van het harde herssenvlies, waar van de beroemde Louis eene zo uitmuntende befchryving heeft medegedeeld in het Vde Dee! der Schriften van het Heelkundig Genootschap te Parys. Doch, den toeftand der aangedaane plaats naauwkeurig onderzoekende, bevond ik, dat de Hersfenpan volkomen vast was, en dat in dezelve geen de mintte doorbooring plaats had.

Van zelve sprak het, dat 'er maar één middel was, gefchikt om de geweldige bloedftortingen, die anderzins een nabyzynden dood voorfpelden, te fluiten, en de kankerachtige ontaarting, die insgelyks uit dit Gezwel te vreezen was, te verhinderen; te weeten, de geheele gron dige vernieling van het ongemak. Dit kon nu wel, door middel van het Mes, in zeer korten tyd gefchieden; doch de vernieuwde bloedstorting, daar van onaffcheidelyk, deed my vreezen, dat de kragten der Lyderesfe hier toe te zwak waren. Verder kwam in aanmerking het werkelyk Brandyzer; dan ik vreesde dat de aanwending van hetzelve voor deeze verzwakte Vrouw te pynlyk zyn zoude; ook dat de door het brandyzer gemaakte korst te fpoedig zou afvallen, en daar door gelegenheid geeven tot een vernieuwden bloedvliet. Hierom befloot ik dat niets veiliger zyn zou, dan een kragtig verteerend Bytmiddel aan te leggen; waar toe ik het volgende aanwendde, waarvan ik meermaalen, met het best gevolg, gebruik gemaakt had tot het verdelgen van verdachte Moedermaalen, die in holle, vooze, en kankerachtige verzweeringen overgegaan waren; gelyk ook in het verdelgen van verscheidene kankerachtige gezwellen in het aangezicht.

Cinnabar. 3ß.

Sang. Dracon. gr. viij.
Arfenic. Alb. ij.

M. F. Puly. Subtt.

[ocr errors]

Hier by deed ik zo veel water als noodig was om 'er een dunne bry van te maaken, en overdekte, met behulp van een groot penceel, daar mede de geheele oppervlakte van het ongemak, nadat ik deszelfs oppervlakte met een fpons wel had afgeveegd. Hier over lag ik wat plukzel, een Diapalmpleister, een drukdoek, en het gewoone hoofdverband. Koorts, pyn, en eene aanmerk lyke zuchtige opzwelling van het geheele hoofd, waren de toevallen, die zich ftraks na het aanleggen van dit middel openbaarden, waar by zich nog ylhoofdigheid voegde; omstandigheden, die my een kwaade uitkomst deeden vreezen. Doch, onder het gebruik van eene Emulfie, en van flymige dranken, wierden de toevallen niet erger. Nadat het Bytmiddel lang genoeg gezeten had, deed ik infnydingen in de gemaakte korst, tot byna in het levendige, en lag 'er Terpentynolie op, met een Styraxpleister. Dan, daar ik, na verloop van acht dagen, nog geene ettering befpeurde, lag ik eene warme, weekmaakende, pap op het ongemak hierop begon de verettering; de opzwelling van het hoofd ver minderde; de pynen wierden draagelyk; de Lyderesfe wierd beter en vrolyker van geftel, en begon wederom gerust te flaapen. Ondertusfchen befpeurde ik eerlang, dat het Bytmiddel niet alleen het ongemak verteerd had, maar dat het diep genoeg was doorgedrongen, om niet alleen het peesachtig bekleedzel, maar zelfs het beenvlies. van het bekkeneel, daar ter plaatze, te verderven; zo dat de oppervlakte van het been, ter grootte van meer dan vier duimen, eerlang geheel ontbloot voor den dag kwam; eene omftandigheid, die waarlyk niet veel goeds beloofde, dewyl men bezwaarlyk kon begrypen, op welke wyze de heelende Natuur, die hier toch alleen werkzaam kon zyn, zulk eene aanmerklyke ontblooting weder met de vereischte bekleedzelen zou kunnen bedekken. Ik hield inmiddels aan, den omtrek der wonde zodanig te behandelen als de omftandigheden vorderden, door al wat wel verftorven, maar nog niet verteerd was, door middel van Terpentynolie voor het verderf te bewaaren, en den vleefchigen rand te dekken met een Digestief en een dekpleister; terwyl op het ontbloot gebeente zelve droog plukzel wierd gelegd.

Ondertusfchen nam de Lyderes dagelyks toe in kragten en in welvaarendheid, waar toe de aangewende middelen en voedzels niet weinig hielpen; dewyl ik haar

Y 5

fteeds

« EelmineJätka »