Page images
PDF
EPUB

hetgeen myn hart gevoelt, dat, waar van het vol is.
Waarom zouden wy dit alleen in houten en fteenen Tem-
pelen,
waarom niet ook in die, welken de Natuur
overal haaren grooten Schepper gebouwd heeft
waarom niet in den vrolyken kring onfer gezelfchappen
hooren? Laat ons de waarde van het geluk, God te
kunnen kennen van Hem te mogen fpreeken, te hoo
ger fchatten, daar Hy ons boven dezen heerlyken Boom
boven deze trotfche Bloem
boven deze ver-
boven dezen door zyn gezang
boven deze Maan en Starren
Hoe toch kan hy de
hy derzelver hoogste
denkvermogen bezeffen, hy die aan God niet denken -
altans niet met deelneeming denken wil?

kwikkende Vrugt
ftreelenden Vogel
met dit voorregt begunstigde.
waarde zyner ziele gevoelen

,,Ik ben zoo vrolyk, myne waardften! zou ik het u verbergen? ik ben zoo vrolyk dat wy ons onderling beminnen, onderling mededeelen, onderling genieten kunnen! zoo vrolyk over alle de zaligheden, welken God my iederen dag van myn leven gegeeven heeft! Ik heb ook geweend, maar zelv uit deze traanen is vreugde gebooren. Ik heb ook geleeden, maar zelv voor dit lyden heb ik eindelyk moeten danken. heb ook vrienden verlooren, vrienden, die ik liev had als myn leven en lang, lang heeft myne wonde gebloed; dan God heeft ze geneezen, en nu, nu zie ik hen met vreugdetraanen na. Trouwends ik heb ze alleen voor weinige dagen verlooren, om hen eene euwigheid eene geheele euwigheid weder te

hebben.

[ocr errors]

Ik

,, Ik weet niet, of ik verftommen, dan of ik verder fpreeken moet, wanneer ik het verloopene deel mynes levens nadenk, en de tallooze meenigte der zaligheden overpeins, welken God my gav die Hy my nog geeft en die, dit vertrouw ik van Hem, Hy my verder geeven zal. Wel mogt ik met dien, die zich zoo geheel in deze befchouwingen verliezen die met zulk een warm gevoel, dat daar by de Mensch, offchoon dit flegts in gevoelloos fchrivt leezende, geheel ontgloeit

daar van fpreeken kon, uitroepen: hoe groot is heur getal! wilde ik ze tellen, zy zyn meer dan het zand aan den oever der zee!! Myne jeugd is vervloogen gelyk een droom maar gelyk een fchoone, een aangenaame droom, aan welke men gaarne denkt, die

men

[ocr errors]

men gaarne weder vertelt. & Zy, wien ik myn le ven te danken heb, zy waren zoo goed, zoo edel! Dat konden zy dan ook niet geweest zyn, en ik ware dan in gevaar geweest, om, in de onkunde myner kindsheid, meer het kwaad dan het goed van hun aan te neemen. ô Myn Vader! hoe meenigmaal heeft het beeld uwer deugd my van gevaarvolle wegen terug gebragt! Daar ftond het als een getrouw waarschuwer daar riep het my toe

zaam ftof!

zagt toe, zoo gelyk gy, zyt deugdhet geldt uwe rust!! Vrede over zyn Vrede, vrede over het grav dier Deugdzaamen, die my geleid die het onervaaren Kind geleerd hebben wys te zyn!! Vroeg, dikwyls, heb ik hen verlooren, van welken myne geheele vorming fcheen af te hangen; dan telkens waren 'er, offchoon onzigtbaar, die my aannamen ook dan aannamen wanneer ik geheel verlaaten was.

[ocr errors]

Hoe

De vreugde der Vriendschap dier lievde welke braave zielen aan elkanderen kluistert ô in welk eene ruime maate is my deze ten deele geworden! veele zyden hoe veele fchoone zyden der Menschheid heb ik daar door leeren kennen! My dunkt, dit is eene der fchoonfte en egter minst erkende voordeelen der vriendschap met treflyke Menfchen, met groo te Mannen, dat wy de deugd meer van naby in hun beschouwen, meer van naby in hun en door hen zien werken. Waare deugd toch werkt in het verborgene en het kost zoms moeite het vordert eene innige, eene vertrouwlyke vriendschap een gemeenzaam verkeer, haar op de daad te ontdekken. ,, En deze vriendschap zy aan ons leven!

Ô welk eene waarde geevt Welke oogenblikken welke uuren heb ik doorgebragt in den kring van edele zielen zielen, de eene voortreflyker in zynen aart voor. treflyker, dan de andere, en die ik egter allen de mynen konde noemen! Gewis hy, die deze niet kent, kent geene vreugde geene reine hemel fche vreugde! Zoo arm in arm het pad dezes levens te bewandelen hier den beftendigen, den ftandvastigen, den ernstigen man, dien, die de geringfte pligt eene ftem der Godheid is, die in het bewustzyn, dezen nooit verwaarloosd te hebben, gelukkig is, te hooren fpreeken; ginds in den warmen den ons met lievde voorkoomenden vriend, ja misschien minder ernst, dan egter eene onbe

gryp

t

gryplyke goedheid des harten te ontdekken;

hier

met verrukkende blydfchap op eene zorgvuldige Moeder te ftaaren eene Moeder die niets meer zyn wil dan hetgeen zy geloovt haare pligt, haare eer te zyn die den fchyn zelv van geveinsdheid verfoeit en geene andere beftemming kent dan de getrouwe Egtgenoote, de waakzaame Mceder te zyn; - ginds eene deugdzaame vrouwlyke ziel te vinden schooner door

het edele van haar hart dan de grootste schoonheid die immer het Ligchaam verfieren kan, onbekend met de trotschheid der geboorte in ftil afhangen, zon

[ocr errors]
[ocr errors]

der onbetaamlyke zorg voor het toekoomende, met de ze geningen van het tegenwoordige vergenoegd; hier eene andere verfierd met alle de talenten des Geests en der kunst, en egter niet trots opgevoed in dien kring, waar in het den vyand der deugd den zwartgalligen vreugdehaater, onmooglyk fchynt deugdzaam te blyven, en egter niet bedorven, ver verheven boven de beuzelingen der menschlyke grootsheid, en deze meer als eenen last dan als voorregten befchouwende, eene Christin waar het fchande is een Christen te zyn, en daar wederom eene verftandige Denkster, die de tooneelen van dit leven nader leerde kennen die met een scherpziend oog door den bedriegenden schyn der dingen doorziet ô zeg my, myn vriend! of hy, die veel zulke verkwikkende zulke geestvervoerende oogenblikken had, of hy, in uw klaagen over de ellenden van dit leven, met u kan inftemmen? of hy, die geloovt van dit alles niets verdiend te hebben, niets waardig te zyn, over onbillykheid in het Godsbestuur mag fpreeken of hy flegts één oogenblik dit zoo veel vergeeving vorderende gedagte vormen durvt? ,,Het is waar, onfe arbeid geevt niet altyd zoo veele vrugten de oogst is niet altyd zoo geëvenredigd aan het geworpen zaad, als wy ons voorftelden. Maar geevt zy ons niet genoeg, en belooven wy ons niet meestal te veel? Meeten wy niet alles naar den uitwendigen fchyn, en bereekenen wy niet de inwendige waarde naar het dubbelzinnig en ongegrond oordeel der Meenigte?

Reekenen wy dit alles af, welke gelukzaligheden blyven 'er dan nog over, wanneer wy ons het getal der goede dingen voorftellen, welken God door ons in de waereld uitwerken wil, en daadlyk uitwerkt. Zeker alleen eene vergenoegende vreugde voor betere Menfchen,

maar

[ocr errors]
[ocr errors]

Wat zyn

dien

maar ook even daarom voor u, offchoon gy deze zoo weinig gevoelt. Diep, zeer diep, vernedert, verootmoedigt het my, wanneer ik indenk wat ik veelligt zou hebben kunnen doen en niet gedaan heb; maar ook dan, ook dan tintelt eene vreugdetraan in myn oog, daar ik van dat weinige, hetgeen ik deed, zulke vrugten zie, die alle myne verwagting die myne verdientten, te boven gaan, en my daar by voorftel, dat dat goede, wat wy veroorzaaken, gevolgen heeft, welken de euwigheid ten doel hebben. ô Hoe vergeet men hier by die kleine voordeelen, welken men der deugd moet opofferen! hoe ras die weinige verlochening die flaaplooze nagten — die onregtvaardige beoordeelingen van anderen! eenige brandende middaguuren, ook in den arbeid doorgebragt, in vergelyking van eenen nimmer eindigenden oogst? En dan, myne Vrienden! vergeeten wy dan ook niet die genoegens dat goede dat door de gewoonheid door deszelvs algemeenheid, in ons oog minder waarde heeft: die rust, dat gemak dezes levens;die voorregten boven zoo veele duizenden ; overvloed met welken God in alle onfe behoevten voorziet, en dat aangenaame, waar mede zelv datgeen, wat wy tot onderhoud van ons leven geheel noodzaaklyk keuren, doormengd is. Juist dat algemeene dat gewoonlyke, moet onfen warmiten dank gaande maaken.-Immers het is toch vermeerdering van ons geluk, wanneer wy dit te gelyk met veele anderen genieten. ô Laat dan de Rykdommen der Natuur, en deze ons oog nimmer vermoeiende fchoonheid, welke zich rondom ons, ook op dit oogenblik, verfpreidt, niet vrugtloos onfe blydschap opwekken! Ik wil u deze Rykdommen niet befchryzy verliezen by derzelver befchryving zy willen niet befchreeven, zy willen alleen genooten zyn. Ô Geniet toch! gy Braaven! ademt toch in dezen geurryken oord in deze verkwikkende avondkoelte, een nieuw leven in. Versterkt u gelyk de Natuur zich verfterkt ! Befchouwt de geheele Schepping befchouwt die duizendmaal duizend Waerelden die zich boven u verheffen, en denkt dan denkt dan met verheffing deze grootfe waarheid, dat de Vader van alle deze Waerelden ook uw Vader is. Koomt, koomt met my onder gindfen schaduwryken Boom in gindfe groene dreeven, en laat ons dankbaar, laat ons vrolyk zyn, gelyk goede Kinderen.

ven

Is

[ocr errors]

Is het niet zoo, gelyk onfe Vriend pleeg te zeg gen, dat zulk een Avond, zulk een koele Zoomerdag, zulk een Nagt die helder is als de morgen, ons meenig treurig oogenblik kan doen vergeeten? En 'er ware al eens in dit gevoel der Schoonheid minder waarheid dan 'er daadlyk is het ware eens zoo dat de Inbeelding hier veel meer deel had dan zy waarlyk heeft, was dan niet ook deze vergisfing eene weldaad? was de Mensch niet dwaas was hy niet altans de eigene oorzaak van zyn lyden, wanneer hy zich dit genot ontzeggen wilde, alleen daarom, wyl deze vreugde misfchien bedwelmende is -- wyl de zinnen misfchien daar in het grootste deel hebben?

[ocr errors]

En

Ik heb het u dikwils willen zeggen, myne Vrienden! en misschien dankt gy my nog eens, dat ik het u weder zeg! Gy verlengt het onheil dat u treft met opzet, en even daar door gevoelt gy het met verdubbeld geweld. 'Er is geen een treurig cogenblik hetgeen gy niet onophoudelyk terug roept waar van gy niet met yver fpreekt, 'Er is geen vermoeden van gevaar hetgeen gy niet reeds als zeker geloovt dat het ook u treffen zal, offchoon intusfchen iedere dag u verzekert, dat, onder duizend fchynbaare gevaaren, er misfchien niet een een daadlyk aanzyn krygt. En hoe veelen verbeelden zich, zich zelven waarlyk verdienstlyk te maaken, wanneer zy mogelyke gevaaren uitdenken wanneer zy daar mede uw hart, hetgeen zoo weinig aan klockmoedigheid gewoon is, bestormen en verfchrikken. Is het dan niet genoeg dat iedere dag zyne eigene plaagen heeft ? en gewis dezen heeft op verre na niet iedere dag! Is het niet genoeg dat gy dan het kwaade gevoelt niet beter dan wanneer gy, nog

geen geduld, nog geene ftandvastigheid, genoeg geleerd hebbende, reeds daar over klaagdet als of het nu reeds werklyk daar was? Wie is de oorzaak dat gy tot

onophoudlyk lyden fchynt gebooren te zyn?

de Voorzienigheid, of zyt gy het?"

Is het

Philotas had met yver, met drivt, gefproken, en het gezelfchap hong aan zyne lippen. het verwagtte brak hy af. voel. Spoedig begon hy lige, dingen te fpreeken.

tyd.

Rasfer dan men Ook dit vermeerderde het geover andere, over onverfchilHy was openhartig gelyk alZyne geestgefteldheid verfpreidde zich over

alle de aanweezenden. Ieder wierd, naar zyne eigene MENG. 1798. NO. I.

C

ges

[ocr errors]
« EelmineJätka »