zekerheid bekomen had van nog een aantal jaaren in leven ta hoe weinig zyn dan die jaaren, waar in wy eigentlyk leeven, Brielle, 1798. J. D. V. 1 MENGELWERK, TOT FRAAYE LETTEREN, KONSTEN EN WEETENSCHAPPEN, BETREKKelyk. REDE EN SCHRIFTMAATIGE BEDENKINGEN OVER DE (Volgens het Engelsch van JAMES FOSTER, DD.) (Vervolg van bl. 341.) In het voorgaande een kort en algemeen verflag gegee. en Christenleeraarampts, en de verpligtingen, daar uit voortvloeijende; zal ik, met dezelfde beknoptheid, daar by voegen, het voornaamfte van den Pligt der Leden eener Christlyke Gemeenschappe ten opzigte van hunne Leeraaren. Eene ftoffe van geen minder aangelegenheids voor de eer des Christendoms, voor de bevordering van waarheid en deugd, en den bloeiftand der Christlyke Gemeenten, dan het goed gedrag, de voorzigtigheid en getrouwheid der Leeraaren zelve. Want, in elk geval van betreklyke Pligt, en waar wederkeerige verpligtingen zyn tusschen de Partyen daar in betrokken, 't zy Overheden en Onderzaaten, Ouders en Kinderen, Heeren en Dienstbooden, moet de gebrekkige beantwoording aan een der beide zyden noodwendig verwarring baaren, en vergezeld gaan met heillooze ongeregeldheden. Dit is de rechtstreekfche en noodzaaklyke ftrekking der dingen, de onveranderlyke getteldheid der natuure, en, in het ftuk, 't geen ik thans gaa overweegen, wordt zulks buiten allen kyf, bevestigd, door de ftandhoudende ondervinding. De Gebreken der Christenleeraaren, gelyk ik voorheen heb opgemerkt, hebben dikwyls ftoffe tot hoogklinkende MENG. 1798. NO. 10. Ee klag klagten opgeleverd, en men heeft niet naagelaaten de zelve met de zwartíte kleuren af te fchilderen. Maar, fchoon het geroep des Ongeloovigen, en van den alles uitkrytenden Vrygeest, doorgaans hierby ophoude, mag men met rede vraagen, of 'er geen andere regtmaa tige grond van klagte is? of het ongeregeld gedrag zich alleen tot die zyde bepaale? Geen mensch kan dit beweeren, of, eerlyk zynde, het zelfs waagen van ter zyde met een wenk dit te veritaan te geeven, zo by iets weete van de Gefchiedenisfe der Christlyke Kerke, of den tegenwoordigen toestand van den Godsdienst onder ons. In tegendeel is het allen. bekend, dat, door 's Volks onverfchilligheid en laauwheid, ernftige Godsvrugt en betragting van Zedelyke Deugd in deerlyk verval geraakt zyn, in Gemeenten voorzien van Leeraaren geheel tot hun post toegerust, van voorbeeldlyken yver en braafheid. 's Volks trots, en vitzugt, hunne bittere verdeeldheden en partyschappen, hunne onbuigzaame ftyfzinnigheid, hunne bekrompenheid van begrippen, en de ontmoediging, welke zy daar door gegeeven heb ben aan een verftandig en vry onderzoek van den zin der Heilige Schriften, baarden de jammerlykite verwar ring. Ja ik mag my onderwinden vry uit te zeggen, dat ze moeten geteld worden onder de hoofdoorzaaken van een zwak, niet vorderend, en onkundig Leeraarfchap; de reden waarom eenigen van de meest verdienstlyken wederftreefd zyn in het toebrengen van dat nut, 't welk zy zouden hebben kunnen uitwerken; teffens eene fterke yerzoeking voor anderen tot verbastering en geveinsdheid. Ik vermeld deeze dingen, niet om eenig verwyt te doen aan eenige Gezindheid onder de Christenen int byzonder, (want alle Gezindheden zyn 'er in zekere maate aan fchuldig); maar enkel om te toonen, van welk een groot aanbelang het is, dat het Volk zyn pligt te recht verftaat, en zorgvuldig betragt. De eerfte tak van 's Volks Pligt omtrent de Leeraars, tot welks voordragt ik my natuurlyk geleid vind, dewyl dezelve met de daad de grond en het steunzel is van alle overige, beftaat in een cerbiedigend gedrag, en hun, ten allen tyde, te behandelen met behoorlyke agting en Maar, ten einde dit myn zeggen niet misduid en geoordeeld worde eenigzins naar Hoogmoed te fmaaken wanneer zulks aangedrongen wordt door iemand eere. van myn Character, verzoek ik, ten deezen opzigte myne meening wat nader open te leggen, en verstaan te worden met de volgende Bepaalingen. Ik wil dan in geenen deele aangemerkt worden als een Voorfpraak van veel zich aanmaatigende Domkoppen, die geheel ongeschikt zyn om anderen te onderwyzen; noch ook van de luien en ondeugenden, die fchandvlekken zyn van het Leeraarampt; noch van die foute bedriegers, die 'er op uit zyn om de Geweetens der menfchen te verflaaven; maar alleen van Perfoonen van weezenlyke verdienften, van bekwaamheid, yver en getrouwheid in het werk hunner bedieninge, en die, in ftede van Heerfchappye te voeren over het erfdeel des Heeren, voorbeelden der Kudde zyn (*). Ook is de eerbied, voor welken ik pleit, geenzins eene volftrekte onderwerping aan de gevoelens van eenige Leeraaren, hoe zeer ook met reden geagt van wegen hunne Kunde of Godsvrugt. Want, indien de Christenen hunne geestlyke Leidslieden blindlyk volgen, en alle hunne Leerftellingen met een ingewikkeld geloove aanneemen, dan liggen zy bloot voor ontelbaare bedriegeryen, en hebben geen behoed- of schutsmiddel tegen de domfte Geestdryvery, noch tegen Ongodsdienstigheid zelve. In tegendeel, hoe vryer hunne gevoelens getoetst worden aan den algemeenen regel des Gezonden Verftands en de maatftok der Geopenbaarde Godsdienstleere, zullen de zodanigen, die onder hun onderwys ftaan, meer vorderen in Godsdienftige en Christlyke kundigheden, meer zich aangezet en bevestigd vinden in de betragting van alle Deugd. Ik wil overzulks, in ftede van dit te ontzeggen, elk Christen wel ernstig aanmaanen tot eene onpartydige beoefe ning der Heilige Bladeren, als een allereigenaartigst middel voor elk, om een met zichzelven beftaanbaar, en redelyk, Stelzel te vormen van Geloof en Leeven, van rechtmaatige begrippen wegens de GODHEID, van de uitgestrekt heid der Godsdienftige en Zedelyke verpligtingen. Door dit middel zullen de Christgeloovigen een ftrikten en gemaklyken Regel hebben om volgens te handelen, en de hoope der Gelukzaligheid op eenen vasten grondflag te doen rusten; terwyl het verwaarloozen van deezen regel zo veele onbegryplyke Geloofsartykelen heeft ingevoerd; (*) I PETR. V: 3. leer leerftellingen, der waare Godsvrugt vyandig; donkere, wanhoop inboezemende, gevoelens wegens de GODHEID, en bygeloovige, yzing aanjaagende, verfchrikkingen. Daarenboven zal het leezen der Heilige Schriften, met onpartydigheid, opregte en eerlyke Zielen vervullen mèt nederigheid en goedwilligheid, met gemaatigdheid, verdraag. zaamheid en onderlinge opregtheid; terwyl het tegenovergeftelde dier handelwyze, of het verzuim van dit voor fchrift, duistere en geweldige Geschillen vermenigvuldigt, en voortzet met een dollen yver, zonder verstand of eeni gen zweem van bescheidenheid. A En,om thans flegts nog één voordeel te vermelden van 't geen ik tegenwoordig aanprys, door dit middel zal het gros des Christendoms de gronden zyns Geloofs beter verftaan, en gevolglyk 'er te vaster in gevestigd weezen. De Christgeloovigen zullen volkomener on derrigt weezen van de innerlyke voortreflykheid der Gods. dienstleere, welke zy belyden, van de fterkte en het gewigt der uitwendige blykbaarheden. In deezer voege zullen zy Geloovigen weezen, niet op den voet van en kel Overlevering en Gezag, ('t welk alle Godsdienstbely. denisfen even zeer fchraagt); maar op gronden van redelyke Overtuiging en Keuze. Uit al 't welk wy mogen affeiden, dat voor Leeraars en Onderwyzelingen het een algemeene pligt is, de Schriften te onderzoeken (*): deeze vryheid ongemoeid, en door geen fchrik vervaard gemaakt, of door Anti-christische verdrukking gedwarsboomd, uit te oefenen, denk ik in opregten gemoede, (en gave GOD dat de Christenen allen dit uit het zelfde oogpunt befchouwden!) is het hoogte en meest te fchatten van alle uitwendige Christlyke voorregten. En nu, is 'er in dit alles iets 't welk naar Heerfchappy, iets 't welk naar Geestlyke dwinglandy, fmaakt? iets dan 't geen ftrekt om de ziel uit te breiden en op te klaaren? Het moet, volgens deeze beginzelen, geheel 's Volks eigen fchuld weezen, indien het onkundig, verflaafd of in de ftrikken van bygeloof verward is. Men zal dan min klaagen over Priester bedrog, en veel meer, dan men gewoon is te doen, over zelfbedrog en zelfmisleiding. Want, wanneer de Christenen, ten eenigen tyde, aange maand worden om hunne Voorgangeren te gedenken, hun |