Page images
PDF
EPUB

geloof naa te volgen; hunne Voorgangeren gehoorzaam en onderdaanig te zyn (*), is dit eeniglyk in zo verre als zy verpligt zyn zich te onderwerpen aan eenige andere wyze en redelyke inftelling: het is niet aan zulke Voorgangers en Leidslieden, als Heerfchappy voeren over hun Geloove; maar aan de zodanigen, die enkel aange fteld zyn om hunne Onderwyzers te weezen in het waare Christendom, en Medehelpers tot hun heiligen wandel en geestlyke blydschap.

Eindelyk, de Eerbied, den Leeraaren verfchuldigd, wordt niet gevorderd uit hoofde van eenige zonderlinge verdienfte, die by hun huisvest, en nog minder uit hoofde van enkele Tytels of uitwendige Onderfcheidingen, of eenig aan hun Ampt verknogt gezag, of in hun woonende Heiligheid; maar ter oorzaake van de nuttigheid des Characters, 't welk zy bekleeden, als het naar eisch en eerlyk door hun wordt opgehouden. Overeenkomftig hier mede vinden wy, dat PAULUS de Geloovigente Thesfalonica aanmaant, om de zodanigen, die onder hun arbeiden, en hunne Voorstanders waren in den Heere, zeer veel in liefde te agten, om huns werks wille (†). Een voorfchrift, zeker, 't geen zo verre is van eenen buitenfpoorigen en op eerbetoon vlammenden eisch, dat het veeleer aangedrongen wordt door alle beginzelen van rede en edelmoedigheid.

Daarenboven, dewyl het onmogelyk is, dat het gewigt en aanbelang van eenig opmerking verdienend Character kan opgehouden worden, indien de zodanigen, die Per mede bekleed zyn, verfmaad en veragt worden, volgt hier uit noodwendig, dat de minagting, betoond aan getrouwe Dienaaren van CHRISTUS, waarfchynlyk zich niet zal bepaalen tot hunne Perfoonen; maar ook ftrekken om hunne Bediening zelve in veragting te brengen. En een veragt Leeraarschap is altoos geweest, en zal altoos zyn, een in diezelfde maate onbevorder lyk en geen dienst doend Leeraarfchap. Dat de Christenen, derhalven, zorge draagen, dat noch een blinde yver, noch trotschheid, noch een bedilziekheid van aart, immer de zaaken tot dit uiterfte brenge, ter minagting van het Christendom en het ftremmen van deszelfs op- en voortgang.

(*) HEBR. XIII: 7, 17.

(†) 1 THESSAL. V: 12, 13. !

Een

Een ander gedeelte van den Pligt der Christenen jegens hunne Leeraaren beftaat in hun een voeglyken Onderftand te fchenken. - Hier op behoef ik niet lang ftaan te blyven; dewyl 's Menfchen eigen rede, indien hy immer op dit ftuk eenigzins nadenkt, hem moet overtuigen, dat dit een tak is van natuurlyke Billykheid dat zy, die geheel en al hun arbeid te koste leggen om Godsdienftige kundigheden en deugdsbetragting onder de Christenen te bevorderen, en gevolglyk medewerken tot de hoogfte gelukzaligheid des Menschdoms, en menigmaalen zich zelven, uit dien hoofde groote tydlyke voordeelen, welke zy anderzins zouden kunnen behaalen, ontzeggen, het Leevensonderhoud ontvangen van de zodanigen, die zy ten dienste staan, en ik mag 'er byvoegen een voeglyk en eerlyk onderhoud, naar gelange van het gewigt en het nut van den Dienst, tot welken zy zich hebben overgegeeven.

En deezen Eisch, zo zeer zamenftemmende met alle beginzelen van natuurlyke billykheid en regt, heeft het Euangelie met zo fterke en uitdruklyke verklaaringen bekragtigd, dat 'er geen ontwyken aan is. Zo beveelt Leeraar PAULUS, in zynen Brieve aan de Galaters: die onderweezen wordt in het Woord, deele mede van alle goederen den geenen die hem onderwyst (*). In diens Apostels eerften Brieve aan de Corinthers is eene zeer byzondere en opmerkenswaardige plaats, dit onderwerp betreffende: Hebben wy niet magt om te eeten en te drinken? Hebben wy niet magt om een Wyf, eene Zuster zynde, met ons om te leiden, gelyk ook de andere Apos telen, en de Broeders des Heeren, en CEPHAS? Of hebben alleen ik en BARNABAS geen magt van niet te werken? Wie dient ooit in den kryg op eigen bezoldinge Wie plant eenen wyngaard, en eet niet van zyne vrugt? Of wie weidt eene kudde, en eet niet van de melk der kudde? Spreek ik dit naar den menfche, of zegt ook de Wet het zelve niet? Want in de Wet van MOSES is gefchreeyen, gy zult eenen dorfchenden Os niet muilbanden. Zorgt GOD ook voor de Osfen? Of zegt hy dat ganschlyk om onzen wille? Want om onzen wille is dat gefchreeven; over mits die ploegt op hoope moet ploegen, en die op hoope dorscht moet zyner hoope deelagtig worden. Indien wy

(*) GAL. VI: 6.

2

ulie.

ulieden het geestlyke gezaaid hebben, is het eene groote zaake, dat wy het uwe, dat lichaamlyk is, maaijen? Weet gy niet dat de geenen, die de heilige dingen bedienen, van het heilige eeten? en die den Altaar feeds by zyn, deelen met den Altaar? Alzo heeft ook de Heere geordineerd, dat zy, die het Euangelie verkondigen, van het Euangelie zullen leeven (*); fchoon de Apostel het onbepaald laat, op welk eene wyze dit Onderhoud den Leeraaren moet bezorgd worden. Lieden, die het

Christendom verzaakt hebben, of geene belydenis van eenigen Godsdienst in 't geheel doen, mogen dit alles voor ydel gefnap en beuzeltaal houden; maar ik ben verzekerd, dat geen Christen kan naalaaten overtuigd te weezen, dat dit Onderhoud verfchaffen aan de Leeraaren een ftandhoudende en onvermydelyke tak van den pligt eens Christens is.

Wy mogen by dit alles voegen, dat naauwlyks iets zo veel medewerkt tot de eer en het nut des Leeraarfchaps, als dat men den ftand der geenen, die in deezen arbeid bezig zyn, boven_angstvallige zorg en bekommerdheid om brood verheffe, en boven den peil der armoede. Voeglyk ruime leevensomftandigheden wekken de leevenskragten op, fchenken aan de zielsvermogens vryer werking, boezemen een voeglyk vertrouwen en moed in. Terwyl, wanneer een Mensch met fchaarsheid worftelt, zyne bekwaamheden, beëngd, zich niet ten voordeeligfte kunnen uitbreiden. Hy kwynt; zyne beste lesfen verliezen een groot. gedeelte van haar gewigt; zy worden, inzonderheid door lieden van een trotfchen aart, met onbefchoftheid en verfimaading behandeld. Iets zodanigs moet een ieder, die der zaake van den Christ Lyken Godsdienst een goed hart toedraagt, en verlangt dat de verpligtingen ter Deugd onderfchraagd worden door openlyk betoon van hoogagting, zorgvuldig tragten te voorkomen, en daar aan het zyne toebrengen,

[ocr errors]

Veroorlof my, hier nog by te voegen, dat het geen ik thans aangedrongen heb, niettegenstaande het aanbelang der zaake, een ftuk fchynt, waaromtrent veele Christlyke Gemeenschappen zich zeer onverfchillig gedraagen. Die, in stede van hunnen Leeraaren een voeglyke Wedde te bezorgen, (fchoon zy daar toe geregtigd zyn

(*) 1 Cor. IX: 4—14.

door

door het regt der natuure, door het Euangelie, gelyk wy gezien hebben, bekragtigd,) handelen als of zy hun wilden noodzaaken tot zelfverlochening, en hun ontzet ten van de deugd en de belooning toegezegd op vrywillige zelfverlochening; Menfchen, by welken eene zo groote onevenredigheid gevonden wordt tusfchen hunne zorg en uitgave voor tyd en eeuwigheid, als of het tegenwoordig dierlyk Leeven de vervulling ware van hunne vuurigfte verlangens, en de welstand en onsterflykheid hunner Zielen flegts een onopmerkenswaardig gedeelte van hun geluk.

Maar, dewyl dit een kiesch en teder onderwerp is, zou het verder hier op ftilstaan en aandringen, naar zommiger begrip, te veel naar Zelfbelang finaaken; en zal ik daarom veele andere byzonderheden, daartoe behoorende, met ftilzwygen voorbytreeden. Voor alles wat ik gezegd heb in 't algemeen, dienen de noodwendigheden van veele waardige Huisgezinnen, de billykheid der zaake, en de aandrang daar op in de Christlyke Openbaa ring, zo ik hoop, tot een genoegzaame verdediging. Wat my betreft, om alle perfoonlyke verdenkingen te voorkomen, ik verklaar zo veel te bezitten als ik verlang, en meer misschien dan ik met gemaatigdheid zou kunnen vorderen (*).

(*) Men zie de voornaamfte Leevensbyzonderheden van J. FOSTER, in de Nieuwe Vaderl. Letteroef. III D. 2de Stuk, bl. 331. Waar wy aangetekend vinden, dat, in den beginne van FOSTER'S Predikdienst in eene kleine Gemeente, zyne inkomsten zo gering waren, dat hy in de gedagte nam om eenig handwerk te aanvaarden. Vervolgens kwam by in ruimer omftandigheden; doch zo groot was zyne Milddaadigheid, dat hy nimmer van de gaven hem gefchonken, of van zyn vast inkomen, iets oplei tot gebruik in 't toekomende. Het boven aangehaald Leevensberigt leezende, zal men bevinden dat FOSTER de Man was die over de Pligten des Leeraars en der Gemeente - Leden zo mogt fpreeken als wy hem hooren doen in een en ander Vertoog. Aant, van den VERTAALER.

AAN

AANMERKINGEN OVER DE GENEESKUNDIGE KRAGTEN VAN DE BISMUTHKALK, (Magifterium Bismuthi.)

(Uit het Journal der Erfindungen, &c. Stuk II, p. 100.)

et is in de daad zeer zonderling, dat zomwylen een voortreflyk Geneesmiddel, ftraks na dat het bekend wierd, wederom zodanig in de vergetelheid gedompeld wordt, dat het, zelfs in deeze veel weetende tyden, voor het meerendeel den beoeffenaars der Geneeskunde verborgen blyft. Dit is onder anderen ook het geval van de Bismuthkalk, welke, reeds in 1786, door ODIER (Samml. auferles. Abhandl. zum gebrauche pract. Aerzte, 12 Band 1. 326) als een voortreflyk Krampftillend middel, byzonder tegen Maagkrampen, ten fterksten is aangepreezen; doch waar van men na dien tyd weinig meer gehoord heeft. Daar wy in ftaat zyn de gedag te waarneemingen met verfcheidene proeven, door een uitmuntend Geneesheer genomen, ten vollen te bevestigen, zullen wy dezelve hier mededeelen, 'om ook het onze by te brengen tot de verdere bekendmaaking van een zo nuttig Geneesmiddel.

[ocr errors]

G** den 19 Febr. 1793.

Het Magifterium Bismuthi, het geen ODIER, in 1786, en na hem eenige weinige andere Artzen, tegen Maag. krampen van allerlei foort hebben aanbevolen, fchynt by ons, niettegenftaande deszelfs zo zeer geroemde werkzaamheid, nog niet veel gebruikt, en dus deszelfs heilzaame Geneeskragt niet naar behooren bevestigd, te zyn. Daar ik zelve, door myne ondervinding, van het nut deezes middels, tegen een der fmertlykfte en hardnekkigfte kwaalen, overtuigd ben, achte ik my verpligt, tot verdere aanpryzing van hetzelve, het myne toe te brengen, en teffens andere Artzen te verzoeken, om insgelyks deszelfs werkingen te beproeven, en hunne waarneemingen openlyk mede te deelen. In veele Apotheeken is deeze Kalk nog niet ingevoerd als een inwendig Ge. neesmiddel, en wordt dus aldaar, tot nog toe, ook niet

Ee 5

met

« EelmineJätka »