Page images
PDF
EPUB

Laaten wy, by dit hoofdzaaklyk vermelden der lotgevallen dier Ridderfchappe, nu eene befchryving geeven van derzelver Staatsbestuur, zo als 't zelve op Maltha was ingerigt. - Het Staatsbeftuur der Ridderen van Maltha mag den naam draagen van gemengd, deels Monarchaal, deels Ariftocratisch. Het is Monarchaal met be. trekking tot de Inwoonders van Maltha en de byliggen. de Eilanden, en zelfs ten aanziene van de Ridders, in alles wat de Inftellingen en Regelen van hunne Orde betreft. Dan het is Ariftocratisch ten opzigte der be flisfing van eenige belangryke zaaken, welke niet afgedaan kunnen worden dan door den Grootmeester en het Capittel. 'Er zyn twee Raaden: de eene de gewoone, beftaande uit den Grootmeester, als Hoofd, en de Groote Kruisfen; de andere, den vollen Raad geheeten, zamengefteld uit den Grootmeester, de Groote Kruisfen, en de twee oudste Ridders uit elke Taal.

De Grootmeester, die door de Hoofden der Orden gekoozen wordt, mag met alle deeze toegefchikte Raaden, in zeker voege, als volkomen Souverain des Eilands aangemerkt worden: het ftaat aan niemand der Leden vry, een voorstel te doen, dan aan hem; en hoewel hy in den grooten Raad flegts twee stemmen hebbe, geeven de voorregten, die te zyner uitdeelinge ftaan, hem eenen zeer fterk werkenden invloed. Zyne inkomften worden op ruim 200,000 Daalers gefchat, deels herkomstig uit het geen hy trekt van de Commanderyen, die te zyner begeevinge ftaan, en die deels uit de uitgaande en inkomende Regten, aan hem afgeftaan, gevonden worden. Hy gaat gewoonlyk in 't zwart gekleed, met het groote witte Kruis op de borst. De Vreemdelingen worden hem meest door één der Ridderen, aan welken zy aanbevolen zyn, voorgefteld, en herhaalen, van tyd tot tyd, hun bezoek, of komen, ten minsten vóór hun vertrek, zyne orders vraagen. Zyn Paleis vereenigt van binnen ruimheid en gemaklykheid. De Wapenzaal bevat 30,000 Snaphaanen, in Frankryk gemaakt. 'Er is een Winteren Zomer-Raadzaal in dit Paleis; in dit laatste verrigt hy 's jaarlyks de voetwasfching aan een twaalftal arme, afgeleefde, meest blinde, lieden. 'Er is eene zaal met Schil deryen en Oudheden, Naturalien en andere zeldzaamheden. Hy heeft zyn byzondere Boekery, met oude en nieuwe Werken, Franfche en Italiaanfche Literatuur,

Ff 5

сп

1

en fchoone Prentwerken. Veele der Boeken zyn ge fchenken (*).

Door de benaaming der Taalen van Maltha verstaat men de onderfcheidene Natien, uit welken de Orde is zamengefteld. Dezelve waren acht in getal; te weeten, Provence, Auvergne, Frankryk, Italie, Arragon, Duitsch land, Castilie en Engeland. Elk deezer heeft zyne byzondere bestemming. By de eerfte, die van Provence, heet het hoofd Groot- Commandeur by die van

het hoofd Admiraal

Auvergne is het hoofd Maarfchalk van de Orde - by die van Frankryk wordt het hoofd met den naam van Groot-Hospitaliter beftempeld by de Italiaansche is by de Arragonsche heeft het hoofd den tytel van Confervateur by de Duitfche is het hoofd Opperbaljuw der Orde by de Casti liaanfche is het hoofd Groot Canfelier by de Engelfchen was voor deezen het hoofd Groot-Turcopolier, of Colonel der Ruitery.

Elk deezer Taalen heeft, behalven die Eertytels, byzondere Gewesten, in de Landen, waar toe zy behooren, daar aan toegekend. Dat die van Provence den voorrang heeft is daar aan toe te fchryven, dat RAYMOND DU PUY, de eerfte Grootmeester, van daar herkomstig was.

Ten aanziene der Engelfche Taal valt aan te merken, dat dezelve, ten tyde der Regeering van HENDRIK DEN VIII, ter oorzaake der Kerkverfchillen, is afgefchaft. Koning JACOBUS DE II ftreelde zich ydel met de hoope van dezelve weder te zullen hertteld zien. Het achttal van Taalen is egter nog in ftand, dewyl men die van de Anglo Beijerfche stichtte.

Ieder deezer Taalen beftaat uit een verfchillend getal van Prioraaten; elk deezer wederom uit eene menigte Commanderyen, die omtrent 750 beloopen. Voor dat men Profesfie doen kan, moet men twee jaaren op Maltha gewoond, en twee Tochten, Caravanes geheeten, op de Galeien, of vier op de Fregatten, bygewoond hebben. Het doen dier Tochten beftaat in niets meer dan in mede te vaaren, en, wanneer het op vegten met de Barbaaren, of Turken, aankomt, mede te fchieten. De vier

Toch

Van dit alles geeft MEERMAN, in zyne Berichten van de Pruisfifche, Oostenrykfche en Siciliaanfche, Monarchien, een meer byzonder berigt. Zie het IV D. bl. 363-365.

Tochten op de Fregatten zyn intusfchen te kiezen boven éénen op de Galeien, waar de bekrompenheid der verblyfplaats, de onreinheid der Galeiboeven, en de wreedheid welke men daar ziet oefenen, een zwaare beproeving mag heeten, voor iemand, aan gemak, zinde4ykheid, en menschlyke behandeling, gewoon.

Om eene Commandery te bekomen zyn 'er nog vyf andere jaaren verblyfs op Maltha noodig. Doch de Grootmeester kan van veele deezer regelen ontflag verleenen. De Commandeur heeft het bestuur over zyne Commandery, dat is van zekere goederen aan de Orde toebehoorende. Deeze Commanderyen brengen zeer veel op; in zommige Prioraaten zyn de minften van 3000 en verfcheidene van 30,000 Daalers, jaarlyksche Rente. Zy worden naar de oudheid der Ridderen vervuld; doch de Grootmeester heeft, in vyf jaaren, één en twintig Commanderyen de Grace (gelyk ze genoemd worden) te begeeven. Die eens den rang van Commandeur op een der gezegde wyzen verkreegen heeft, behoeft nimmer weder op Maltha te verfchynen.

De Inkomften der Prieurs, Groot Kruisfen, Hoofden der Taalen, zyn nog veel aanzienlyker. Elke Taal heeft haar byzonder bepaalde Intrek, of Auberge, te la Valette. Oorfpronglyk waren deeze groote en veelal fraaije Gebouwen beftemd, om jonge Ridders, wier inkomen nog geen 2000 Daalers bedroeg, te huisvesten en te pyzen. Er pleeg, in deeze Auberges, eene ftipte regelmaatigheid en orde in agt genomen te worden; de eetenstyd, de voorraad van brood en wyn, was ftipt bepaald; het Hoofd der Taale bekostigde alles. Dan, gelyk alle inrigtingen, met den tyd, van de eerst aangenomene orde meestal afwyken (*), bekomen thans de meeste Taalen Geld in ftede van die benoodigdheden, zo dat de Ridders eeten en hun intrek neemen waar het hun behaagt. Drie telt men 'er ilegts, naamlyk de Auberges van Italie, Arragon en de Anglo- Beijer sche, waar in men naar de oude inrigting leeft. Die van Provence gaat voor een der bezienswaardigste.

De Ridderorde, wanneer men alles byeen rekent, wordt

ор

(*) In den Jaare 1776 heeft men een algemeen Capittel gehouden, in 't welk men een nieuw Wetboek, de Inrigting der Orde betreffen de vervaardigd heeft. Het zag in den Jaare 1781 te Maltka, in folio, het licht.

[ocr errors]

op 8000 begroot; van deezen onthoudt zich flegts een tiende gedeelte op het Eiland. Koninglyke en Vorstlyke Kinderen heeft men onder deeze Ridders geteld; doch meest allen zyn het jonger Broeders uit Adelyke Huizen, welke uit de Commanderyen, die de Orde in zo veele reeds gemelde Gewesten van Europa bezit, hunne Inkomften verwagten. Om in 't Lichaam der Ridder. fchappe opgenomen te worden, moeten zy hun Adeldom door vier Quartieren aan 's Vaders en Moeders zyde kunnen bewyzen. Zy zyn verpligt de gewoone Monniksgelofte van eeuwige Kuischheid te zweeren: men mag zeggen, dat, over 't algemeen, geen Eed niet alleen trouwloozer werd naagekomen; maar dat zelfs geen Eed, minder met voorneemen om denzelven naa te komen, van de lippen rolde. De Ridders komen 'er ruiterlyk genoeg voor uit, dat zy hunne Gelofte alleen befchouwen als een Verbod van een wettig Huwelyk aan te gaan. Het krielt op Maltha van ongebondene Vrouwsperfoonen, die by deeze Ridderen de plaats eener Egtgenoote vervullen. De Gelofte van Armoede, door hun mede afgelegd, fluit ook bykans de mogelykheid des Huwelyks buiten.

Het klinkt vreemd, van Armoede te hooren, naa het vermelden van zo groote, Inkomften; doch Armoede betekent hier het misfen van allen eigendom. Zo ras naam. lyk een Ridder ligt te zieltoogen, worden alle zyne be zittingen verzegeld, en korte dagen naa zyn dood eigent zich de Orde, aan welke zy te rug komen, dezelve toe. Alleen heeft de Ridder het weinig betekenend verlof om eene geringe fom aan zyne bedienden en dergelyken te maaken. De Grootmeester ftaat hier in met den minsten Ridder gelyk. Deeze fchikking levert eene zeer natuurlyke reden op, dat de Ouders der Ridderen hun by uitersten wille niets van hun vermogen naalaaten, dan een jaargeld geduurende hun leeven. Ieder Ridder wordt in het Prioraat, waar men rekent dat zyn Vaderland behoort, ingelyfd; ook kan hy alleen op de Commanderyen, wel, ke in dat Prioraat openvallen, aanfpraak maaken.

Eene Orde, die zo veele en zo ryke inkomften uitdeelt, moet zelve zwaare inkomsten bezitten; dit doet dezelve met de daad. Het evengemelde terugkomen der Bezittingen in de algemeene Schatkist, (op Maltha onder den naam van de Schatkist van St. Fan bekend) brengt hier veel aan toe; ook moeten de Commandeurs

van hunne Commanderyen, 's jaarlyks, daar in zwaare fchattingen opbrengen; deeze bedraagen ten minsten dertig ten honderd; daarenboven trekt de Orde de twee eerfte jaaren van elke openvallende Commandery.

Het Volk deezes Eilands betaalt geene Belastingen, hoegenaamd; van de Leevensmiddelen worden noch uit gaande noch inkomende Regten geheeven. Alle andere Artykelen betaalen niet meer dan drie en een half ten honderd; doch het aangeeven der goederen verre beneden de waarde, hier, gelyk elders, in zwang, is oorzaak dat 's Grootmeesters Schatkist geen volle twee en een half ten honderd kan berekenen.

Men vindt ook Vrouwlyke Hospitaalers van de Orde van St. Jan van Jerufalem, zomtyds Chevalieresfes, of Ridderesfen, geheeten, van dezelfde oudheid als de Ridders zelve: haar post was, Bedevaardgangsters en Zieken op te pasfen; en dit is nog haare bezigheid in het Hospitaal voor de Vrouwen gefticht.

. Op Maltha, ten einde wy 'er dit byvoegen, bevindt zich nog inlandfche Adel, die, flegts in posten van min. der aangelegenheids, in het bestuur des Eilands met de Ridders deelt, en voorts van de Ridders volkomen afgezonderd leeft. Deeze houdt zich met den Landbouw onledig, woont op Buitenplaatzen, die hun toebehooren, of onthoudt zich in de oude Stad, van eigen inkomften leevende. Geheel zyn deeze Edellieden van de Ridders verwyderd. Hier toe geeft aanleiding den trotsch, dien eenige Ridders, als of ieder hunner Souverain van het Eiland was, ten hunnen opzigte aanneemen; hier toe werkt mede het treffend gevoel van hunnen verminderden invloed op den voorouderlyken grond, zints de Rid derorde zich hier gevestigd heeft; en nog wordt die afzondering versterkt door eene geheel niet ongegronde jaloufie ten opzigte van jonge Ridders, welke zo verre gaat, dat zy hunne huizen, voor al wat het Ridderkruis van Maltha draagt, fluiten, om hunne Egtgenooten en Dogters voor den gevaarlyken aanval dier Kuischheid gezwooren hebbende Ridderen te behoeden; dit gaat žo verre, dat eene Vrouw deezes Adels, die zich eenigen ommegang met eenen Ridder veroorloft, daar door haaren goeden naam in de waagschaal stelt, of, mag ik liever fchryven, verliest.

Dit gedeelte van Maltha's Inwoonders leeft dus in een beperkten kring onder elkander voort; en het Eiland

« EelmineJätka »