Page images
PDF
EPUB

fchier nimmer verlaaten hebbende, kan, in hunne omftandigheid, niet wel anders dan zekere ftyfheid hun deel weezen. Een gebrek nogthans, waar van Vreemdelin gen, buiten de Orde, die eenigen tyd op Maltha fleeten, en toegang kreegen tot deezen ouden Adel, hun vryfpreeken getuigenis geevende van eenen vriendlyken en niet onbevalligen ommegang.

ZEDIGE VERDEDIGING DER LEGAATZOEKEREN.

Sic qui, pauperiem veritus, potiore metallis
Libertate caret, dominum vehet improbus, atque
Serviet æternum, quia parvo nesciat uti.

HORATIUS.

MEDEBURGERS!

et bejag en bezit van Schatten en Rykdommen, hoe zeer Hook veragt door eenige Wysgeeren, hoe zeer ook uitgejouwd door Hekeldichters gaat ten minsten van één voordeel vergezeld. Indien Rykdommen geene weezenlyke Vriendschap kunnen bezorgen, verfchaffen zy nogthans iets, 't welk 'er zo zeer op zweemt, dat het beantwoordt aan de meeste inzigten, eigèn aan afneemende leevensjaaren; te weeten, ontzagbetoonende opmerkzaamheid, toevoorziende bezorgdheid, voorkomende vriendlykheid, en tedere deelneeming. Het betoon deezer aandoeningen en werkzaamheden brengt veel, zeer veel, toe, om de ongemakken van Ouderdom, en 't verval van kragten, te verzagten; zy laaten zich by uitstek zien in eene foort van Menfchen, gewoon eene groote maate van toegenegenheid te betoonen Menschen, welken men den naam van Legaatzoekers geeft, of, om het nog fterker uit te druk. ken, Legaat-bejaagers noemt.

Door de Schryvers, in 't algemeen, worden deeze Legaatzoekers geen regt gedaan. Zy worden naamlyk door hun afge beeld als Laaghartigen, als Geveinsden, als Gierigaarts; ondeugden, genoegzaam om een character te fchandvlekken, en by het Menschdom, over 't algemeen, in haat te brengen. Maar ik verbeeld my, in alle nederigheid, dat wy, het weezenlyk Cha racter der Legaatzoekeren in opmerking neemende, ons in ftaat zullen bevinden, om veel te hunner verfchooninge in te bren gen, hunne afgerigtheid en hun gedrag in een gunstiger dag te plaatzen. Myne geringe bekwaamheden mogen niet ten vol. jen tot deeze taak zyn opgewasfen, ik voel my egter aan

ge;

gedreeven om dezelve te onderneemen, met inzigt om eeni.

nen

gen dienst te doen aan verscheide agtenswaardige Perfoovan myne kennis die deezen weg, om rykdommen te verkrygen, hebben ingeslaagen, of denzelven nog bewandelen.

Staa my toe, myne Medeburgers! in de eerfte plaats, by te brengen, dat de Legaatzoekers onze hoogagting, in geene geringe maate, verdienen; dewyl zy de vreeze des doods, zelfs Omtrent die hun het naast beftaan, overwonnen hebben. Zy fchroomen niet, even gelyk het vrolyk, huppelend en bedagtloos, gedeelte des menschdoms, de door zwakheid fukkelenden te bezoeken, de laatfte fpronkels van den lamp des leevens te zien, of het oog te flaan op eene dooddreigende wonde. Zy fchuuwen de Ziekenkamer niet, om na plaatzen van ver vrolyking te fnellen; zy verwyderen zich niet, om het zugren der lydenden, of het fnikken der ftervenden, te ontgaan. Neen; zy aanfchouwen deeze Voorwerpen, zò verfchriklyk voor den vrolyken en onbedagtzaamen, met de grootfte bedaardheid; zy wagten den jongften leevensfnik af met eene tedere be kommerdheid, en ontvangen den laatsten adem, onder angstvallige verwagting. Zy gaan veeleer in het Klaaghuis, dan in het Huis der Maaltyden; weetende, dat, binnen korten tyd, alle traanen van hunne oogen zullen worden afgewischt, en dat zy zich zullen verheugen over den gelukkigen Staatswisfel van hunnen beminden Vriend, die na een beter plaats heenen gaat, terwyl zy agterblyven om te worstelen met de verzoeking gen, boven welke hy verheven is.

Wyders ontleenen, Medeburgers! de Legaatzoekers geene geringe verdienste daar uit, dat zy eene zo volkomene en meesterlyke zegepraal bevogten hebben over hunne driften en aandoeningen, dat zy in ftaat zyn om zichzelven toe te wyen, aan den dienst van den ouden en den zwakken, en met een geduld, 't welk JOB ter eere zou geftrekt hebben, alle de ongemaklyke luimen en knorrigheden, bykans onaffcheidelyk van de door hun bezogte en opgepaste Lyderen, verdraagen. Terwyl anderen de grilligheden des ouderdoms ontvlieden, en het klaagen der Zieken fchuuwen, dienen zy alle verligting fchenkende vertroosting toe, doen de ftroomen van de tederfte deelneeming vloeijen, komen de minste wenschen van den bedroefden voor, en brengen ligtenfchap toe aan zyne fmert door zorgvuldige oppasfing. Žy fchynen voor zichzelven zo veel te voelen, dat zy den Lyder van het denken op zyn eigen ongemak aftrekken, dat hy zyn ongemak als een zegen aanmerkt; dewyl het zulk eene tederheid veroorzaakt, zelfs by de zodanigen, van welken hy het zo weinig wagtte, die hy zo zeldzaam gezien en aan welken hy zo weinig kennis hadt, en foms van verre gekomen is, enkel met het liefderyk oogmerk

om

om te waaken by, en hulp toe te dienen aan, een oud, hulp behoevend en ftervend man.

Ten derden. Indien men mogt tegenwerpen, dat dit flegts de vertooning is van Medelyden, en geen daadlyk betoon dier meewaarigheid, 't geen ik toestaa, dat, in deeze en geene gevallen, kan plaats hebben, moeten wy nogthans in aanmerking neemen, dat, 't geen wy, door deeze aanmerking, onttrekken aan de opregtheid der Legaatzoekeren, wy dit in hun vernuft moeten wedervinden. Is het eene gemaklyke taak voor een Man van een verhard harte, en van eene zelfzoekende geaartheid, misfchien daarenboven van ruwe en onbefchaafde zeden, op éénmaal het vertoon van liefderykheid te aanvaarden, medelyden en eene belanglooze deelneeming te vertoonen?

Voor zommigen, 't is waar, moge de oude geaartheid, van onder het nieuw aangenomen momtuig, uitkyken; maar indien de ongelukkige Lyders bedroogen worden, indien zy allen bystand en vertroosting ontvangen, welke zy kunnen wenfchen of begeeren, indien zy opgepast, gekoesterd en ge. ftreeld worden, ontvangen zy alles wat zy kunnen wenfchen; en het uitwerkzel van de opregtste deelneeming valt hun ten deele. 'Er kan geene verdienste opgeflooten zyn in het betoonen van een Medelyden, 't geen wy met de daad voelen; dewyl het ons onmogelyk is 't zelve te bedekken; het waarlyk aangedaane hart zal kloppen, rechtschapen traanen zullen als uit een beek onze oogen ontvloeijen; maar een Medelyden, 't geen wy niet voelen, uit te drukken, de tederfte oppasfingen toe te brengen zonder de minste maate van hoogagting, te klaagen om dat men het einde niet ziet, diepgehaalde zugten uit een vergenoegden boezem te loozen, dit heeft, zult gy my wel willen toeftaan, eenige verdienfte. Het wyst uit, dat de Legaatzoekers de grootte Tooneelisten deezer eeuwe zyn; en, in de daad, ik heb my te meermaalen verwonderd, dat eenige van myne kennisfen, op dit ftuk zo meesterlyk afgerigt, het tooneel niet betreeden hebben. Hadden zy die keuze gedaan zy zouden de uitmuntendste Mannen in dit vak voorby ge. ftreefd, en de loflaurieren der beroemdften hebben doen ver dorren.

In de vierde plaatze, Medeburgers! zal men eerst de verdiensten van de Legaatzoekers op den rechten prys fchatten, als wy in aanmerking neemen het geduld, 't welk zy zom⚫ tyds een reeks van jaaren betoonen. Tot dus verre heb ik hun alleen befchouwd als hun oogmerk bereikende door eene veelal kortstondige oppasfing van het voorwerp huns verlan gens: maar die gevallen zyn niet veelvuldig. Veel algemeener gebeurt het, dat zy dagen, maanden, jaaren, moeten befteeden in bestendige oppasfing, eer zy iets in 't minste voor hunne ongelooflyk befteedde moeite ontvangen. En hoe veele

te

Witwendige toevallen maaken, geduurende die jaaren van beproeving, hunne vrees gaande; hoe vaak taant de zon hunner vuurigfte hoope! Is het een Oom? Hy kan zyne Dienstmaagd trouwen, en alle verwagting in rook doen vervliegen. Is het eene Tante? Een Regiment Dragonders kan ter woonplaatze -worden ingelegerd, en een Colonel een Man van belanglooze liefdedrift weezen. Vergunt my hier nevens voegen, de laage dienstbetooningen, tot welke zy foms genoodZaakt zyn; de vermoeienisfen, welke zy ondergaan moeten en het bedwang, waar in zy hunne driften noodwendig moeten houden. Zy moeten weenen wanneer hun vriend weent, blyde zyn als hy blyde is. Zy moeten zich wagten van alle tegenfpraak, zyne gevoelens niet wederftreeven, dan alleen om hem de eer der zegepraal te fchenken. Zy moeten zich wel wagten van hem te herinneren dat zyne verftandsvermogens afnee. men; en geenzins in gebreke blyven in het betoon van de veelvuldige onderwerpingen, die een minder aan zyn meerder verfchuldigd is. De uiterste en grootste proeve van geduld is daar in gelegen, dat zy moeten blyde zyn als hy van eene ge. vaarlyke ziekte bekomt, van vreugde opfpringen met een bedroefd hart; en glimplachen op het gelaad brengen, 't welk veeleer een kwynend en in traanen wegfimeltend oog zou vertoonen.

Eindelyk, Medeburgers! hebbe men te bedenken, dat de Legaatzoekers niet altoos zyn te rangfchikken onder het geluk. kigte gedeel e des menschdoms. Zy vinden zich fomtyds on. derworpen aan veel grooter kwellingen, dan ik tot hier toe heb opgeteld. Het befprooken Legaat kan zo twyfelagtig uitge drukt weezen, dat het in regten betwist en ter zyde geschoo ven worde; het kan by de opgevatte verwagting verre te kort fchieten, of de zaaken des Testamentmaakers in zulk een staat weezen, dat 'er niets van kome; of, eens toegestaan zynde dat zyn fchat onmeetelyk groot is, dat de uiterste wil geheel in orde bevonden, doch dat zyn Naam 'er niet in geleezen wordt. Grooter teleurstelling dan deeze, durf ik wel zeggen, kan geen mensch wedervaaren; en nogthans vinden Legaatzoe kers 'er zich dikwyls aan blootgesteld, en op een tyd, wanneer menschlyk besluit 'er niets tegen doen kan. Een ongeluk kan ons nooit zwaarder treffen, dan wanneer alle hoope verdweenen, alle vooruitzigt dik bewolkt is, en wy niet voorwaards kunnen zien op eenig voorwerp 't welk vergoeding fehenkt. In deeze ontzettende ontknooping, wanneer alle geduld uitgeput of noodloos is, (want wat is geduld zonder hoope?) zulc gy my wel willen toeftaan dat hun geval allerongelukkigst moet gerekend worden, en dit het geval alleen zynde van Lieden die onder den thans beschreeven naam vallen. dat wy dan een geluk niet benyden, 't welk aan een zo heillooze tegenkeer onderworpen is.

[ocr errors]

Dus heb ik, Medeburgers! myn best gedaan om het Cha MENG. 1798, no. 10.

Gg

race

racter der Legaatzoekeren in een voordeeliger daglicht te zetten dan het doorgaans geplaatst wordt. Ik hoop in alle nederigheid, dat men het aangevoerde niet gering en verwerplyk zal agten, en dat wy voortaan deeze Lieden zullen aan. merken als een byzonder foort van Philofophen; eene Secte, die zich van alle andere onderfcheidt door eene onaflaatende standvastigheid, met welke zy jaagen na een voorwerp, 't welk geen nut doet; door hun geduld onder veragting, trotschheid en grilligheid; door hunne verregaande bedreevenheid om de zagte gemoedsaandoeningen te laaten werken by het bedde eens ftervenden; en door de dieptreffende kwellingen, welke zy ondergaan moeten, uit hoofde van gebreklykheid of ongenoegzaamheid in een Testament, daar in aangeweezen door den Regter, de eischen der Erfgenaamen, en duizend andere on. aangenaame toevallen van dien aart.

Wy zullen, voortaan, zo als ik hoop, hun niet aanzien als benydenswaardige voorwerpen, noch hun dat deel des geluks, 't welk hun fomtyds ten deele valt, misgunnen. Zy maaken, daarenboven, een zeer ouden Aanhang uit;de Romeinen hadden hunne Captatores en Hæredipeta, en in ons Land hebben zy, zints eeuwen, gebloeid.

Eene nog bykomende reden om hun in een gunstiger licht dan gewoonlyk te beschouwen, bestaat hier in, dat zy met de alge meene vooroordeelen, tegen hun opgevat, te worstelen hebben. Doorgaans worden zy gerekend te behooren tot laagdenkende, zelfzoekende, geveinsde en inhaalige, Menfchen; ook meent men waargenomen te hebben, dat Rykdommen, langs deezen weg verkreegen, of opeengestapeld wierden, zo dat zy voor den bezitter van geene beduidenis waren, of verkwist met eene on bedagte hand. Ook zyn 'er, die denken, dat geen mensch, die een geest van onafhanglykheid en gezond verstand bezit, de wangunst om eenige reden zich zal willen onderwerpen aan en kwellingen, die de Legaatzoekers veelal wedervaaren. Doch of dit gevoelen regtmaatigheid ten grondflage hebbe, laat ik aan 't oordeel uwer Leezers. blyf, enz.

[ocr errors]

Terwyl ik

BRIEF VAN BONIFACIUS VEREDIK,

AANGAANDE ZYN VRIEND

DEN BURGER MINUTIEUX, AAN D

(Uit het Fransch.)

yn Vriend MINUTIEUX is een man van gezond verstand, MY en een voortreflyk hart; hy is een waardig Vriend, van wien ik byzonder veel werk maak; doch heeft het ongeluk van niet voldaan te zyn, of hy moet volkomen in alles zyn

[ocr errors]
« EelmineJätka »