Page images
PDF
EPUB

De Geest PHYLA zag, en fchrikte voor de uitkomst. Helaas ! welke deugd was in ftaat zulk eene betoverende Schoonheid te wederftaan? Wat wonder, indien ZILIM, voor een oogenblik zyne heilige geloften vergeeten hadt? Maar PHYLA schreef op den wand den naam Selena. ZILIM hief zyne oogen op, en las de van goud blinkende letters. Hier op hieldt hy de oogen gevestigd; rees overeinde, en zeide: Gaa heen,

[ocr errors]

,, gaa heen, trouwlooze Schoonheid! Wie gy zyt weet ik niet. ,, Genoeg, ik weet dat gy de myne niet zyt." Zy rees overeinde, met al de woede, die immer den boezem van eene te leur geftelde Vrouwe deedt zwellen. ,, Laage Slaaf!" riep

zy uit,,, dit uur zal uw laatfte uur weezen!" Zo als zy dit woord fprak, stoof de Koning BAROSSA de tent in, vatte haar by de keel, en stootte den ponjaard in haar hart. Sterf, fnoode!" riep hy uit.,,Ik heb uwe trouwloosheid ,,. gehoord, en ik ben nu gewrooken. Gy gevangene, hadt gy gehoor gegeeven aan haare aanzoeken, aan dit Staal zou uw hart tot fchede geftrekt hebben.'

"

Naauwlyks hadt hy de tent verlaaten, of 'er werd een krygs gefchrei door de geheele Legerplaats gehoord. MUSTAPHA hadt iniddel gevonden, om met tien duizend uitgeleezene Mannen het Leger des Vyands te overrompelen. Hy drong, zonder tegenstand, door tot de tent van Koning BAROSSA, die zich door den vyand niet omringd vondt, of hy viel in zyn eigen Zwaard, en zyn dood maakte een einde aan den Oorlog.

[ocr errors]
[ocr errors]

"

[ocr errors]

Nu klom PHYLA ten hemel, en riep den geest van SHYMAL aan. Hy zegende den grooten God, dat ZILIM en SELENA Zich zyner befcherming verdiend gemaakt hadden. "Gy ziet," fprak SHYMAL.,, dat de Voorzienigheid altoos den Menschen genadig is. De wooning, waar het Paar, over 't welk gy waakt, woonde, is, in dien tusfchentyd, door eene aardbeeving inge zwolgen. Hier uit ziet gy, dat hunne verplaatzing van daar genade was; zy waren anderzins onder de puinhoopen be,, graaven geweest. Daarenboven was het beftemd, dat de ,, Oorlog door het Oosten zou woeden, tot ftraffe der over,, treedingen, tot dat de geloovigfte en deugdzaamfte Perfoon ,, op aarde om den Vrede zou bidden. Dat Gebed zondt sɛLENA onlangs ten Hemel op, en de Oosterfche Wereld is met den Vrede gezegend. Indien ZILIM zyne Huwlykstrouw ver geeten hadt, was hy zeker omgekomen; en, indien SELENA's Geloof ware bezweeken haar Gebed was nimmer verhoord » geworden. Zy zullen nu elkander weder ontmoeten hunne dagen zullen verlengd worden, en zy zullen zo veel Geluks finaaken als met het lot der Stervelingen beftaanbaar is."

[ocr errors]

99

[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]

NABERIGT.

[ocr errors]

De pooging van H. J. N. om iets by te draagen ten nutte van het Menschdom, is loflyk; doch het opgegeeven Middel is te wél bekend, om het nader gemeen te maaken.

TOT FRAAYE LETTEREN, KONSTEN EN WEETENSCHAPPEN, BETREKKELYK.

ALGEMEENE BESCHOUWING VAN DE NATUURLY-
KE, ZEDELYKE EN EUANGELISCHE BLYKBAAR-
HEDEN VOOR EEN TOEKOMEND LEEVEN,
EN EEN STAAT VAN VERGELDING IN
'T ZELVE.

(Uit het Engelsch van den Eerw. BEILBY PORTEUS, DD. en Bisschop van Londen:)

(Vervolg en Slot van bl. 6.)

Wy hebben getoond, dat, in alle Eeuwen en by alle Volken der Wereld, het geloof in een ander Leeven fterk en algemeen ingedrukt geweest is in de gemoederen des gemeenen Volks. Wy hebben getoond, dat wy, behalven deeze natuurlyke indrukken, door het wel aanwenden van ons redelyk vermogen en het vraagftuk aandagtig uit onderfcheide gezigtpunten te befchouwen, een groot aantal vermoedelyke bewyzen ter staavinge van dezelfde waarheid konden bybrengen. Op deeze gronden zou iemand veelligt natuurlyk befluiten, dat alle de beroemde Wyzen der Oudheid, die verftandige, geleerde en agtenswaardige, Mannen, die de Fraaije Letteren en de Wysbegeerte beminden, met zo veel roems en geluks koesterden, die de Lichten en Voorgangers, de Leermeesters en Wetgeevers, der Heidenfche Wereld wa ren, onder de Heidenen de eerfte zouden geweest zyn om het denkbeeld eener Toekomstige Vergelding te omhelzen; dat zy klaarder zagen en nadruklyker gevoelden het vereenigd getuigenis van Natuur en Rede voor deeze waarheid, dan anderen; dat zy de groove denkbeelden der menigte, en de door dezelve gekoesterde dwaalingen, befchaafden en te regt bragten; dat zy de verkeerd. en dwaasheden, waar mede de vercieringen der Dichteren en de bygeloovigheden des Volks de weezenlyke gevoelens der Natuur bedorven en overlaaden hadden, wegnamen; en dat zy, door, in hunne Schriften, een klaare, met MENG. 1798. No. 2.

D

zich

[ocr errors]

zichzelve bestaanbaare, redelyke en geregelde, ontvouwing van deeze groote waarheid over te leveren, die voor altoos bevestigden in de gemoederen der menfchen, tot een Artykel van het Volksgeloof en een grondstelling van de heerfchende Wysbegeerte maakten. Dit, zeg ik, was eigenaartig van hun te verwagten; en hadden zy dit gedaan, 'er zou zich eenige grond opdoen, om te beweeren, dat men geen verder licht, ten aanziene van dit onderwerp, noodig hadt.

Maar wat is, met de daad, het geval? Leest de Schriften van deeze oude Wysgeeren, ten opzigte van eene Toekomende Vergelding, en (met zeer weinig uitzonderingen) ziet gy daarin niets dan verlegenheid, verwarring, onbeftaanbaarheid en tegenfpreeking. Op de eene bladzyde vindt gy, dat zy met eene fchynbaare voldoening uitweiden over de bewysredenen, toen in 't algemeen bygebragt voor de Onfterflykheid der Ziele, en een Staat van Belooning, hier naamaals te wagten; dat zy de onderfcheide zwaarigheden, daar tegen ingebragt, met veel scherpzinnigheids oplosten, die waarheid met veel vernufts en kunsts omkleedden, met al de fraaiheden der welfpreekenheid voorftelden, hunne volkomene toeftemming daar aan te verftaan gaven, en verklaarden, dat niets hun die genoeglyke overtuiging zou ontrooven, of ontzetten van dit vermaak hunner ziele. Op eene andere bladzyde vinden wy het gelaad der dingen geheel veranderd. Zy wederfpreeken meest alles wat zy voorgeftaan hadden. Zy twyfelen, zy dobberen, zy wanhoopen, zy gelooven niet (*). Zy lachen en spotten met de Volksbegrippen van toekomstige Belooningen en Straffen; maar zy geeven niets redelykers en meer voldoende in plaats. Ja, 't geen nog zeldzaamer is, fchoon zy allen erkenden, dat het geloof in eenen Toekomenden Staat, en eene Belooning in denzelven, een algemeen beginzel der Na

(*) Nefcio quo_modo, dum lego, asfentior; cum pofui librum mecum ipfe de immortalitate animi cæpi cogitare, asfenfio omnis illa dabitur. Tufc. Quæft. Lib. I. c. 11. En wederom: Dubitans, circumfpectans, hæfitans multa adversa revertens (*) tanquam ratio in mari immenso noftra vehitur Oratio, cap. 30. Eene allerleevendigste schildery van de dobberende onzekerheid hunner zielen, ten aanziene van dit voorwerp.

(*) Reverens DAVIS.

Natuure was; dat hier in geheel het Menschdom zamenftemde; fchynen nogthans veelen alle moeite aangewend te hebben, om deeze ftem der Natuure in hun gemoed te fmooren, en als eene overwinning van aanbelang gerekend te hebben, die denkbeelden van een Toekomend Oordeel, welke zy, in spyt van zichzelven, in hunnen boezem voelden opwellen, te onder te bren

gen (*).

Wat zullen wy nu zeggen van dit opmerkenswaardig verfchynzel in de gefchiedenis van het menschlyk hart? Kan 'er met mogelykheid een fterker bewys weezen, dat Wysbegeerte, Godlyke Wysbegeerte, (gelyk men dezelve zomtyds noemt,) die men heden ten dage dikwyls te voorfchyn doet treeden als eene Mededingfter met de Openbaaring, over 't algemeen geheel buiten staat was om de Menfchen te brengen tot de erkentenis van eene der eenvoudigste, gewigtigste en redelykite, waarheden van den Natuurlyken Godsdienst; dat dezelve, in ftede van de inboezemingen der Natuure te onderfchraagen, en de lesfen der Rede te bekragtigen, deeze verwarde, en geene tegenging; en dat eenigen van de grootste en geleerdite Mannen der Oudheid ten vollen bewaarheid hebben de befchryving, van hun in de Heilige Bladeren gegeeven; dat zy, zich uitgeevende voor Wyzen, dwaas geworden waren (†). Schoon boven de rest des Menschdoms verheven in Wysgeerige en Letterkundige vorderingen, daalden zy menigmaal, in eenige gewigtige ftukken van Godsdienftige kundigheid, beneden het peil des gemeenen Volks. Met één woord, zy wederftreefden het gemeen menfchenverstand, en kwamen, door valfche wysgeerige begrippen, zo verre, dat ze waarheden miskenden, welke wy nu zien, en die het gros des Menschdoms toen zag, dat overeenkomftigst waren met de natuurlyke gevoelens van 's menschen hart.

[ocr errors]

Het was, derhalven, hoogst voeglyk, het was onvermydelyk noodig, dat GOD, in eene zaak van dat aanbelang, tusfchenbeiden tradt; dat de Openbaaring kwam, om Natuur en Rede te onderfchraagen, tot de oorfpronglyke kragt te herstellen, uit de handen der valschlyk zo genaam

(*) Zie VIRGIL. Georg. II. v. 490. LUCRETIUS Lib. I. v. & Lib. III. v. 37, & Tufcul. Quæft. Lib. I. c. 21. (†) ROM. I: 22.

de

[ocr errors]

de Weetenfchap (*) te redden, die in 't ftuk van den Godsdienst doorgaans het Menschdom met valfche overleggingen bedroogen heeft (†), en de zodanigen, die, hun eigen gezond verftand volgende, den rechten weg zouden opgeflaagen zyn, daar van afbragt.

De waarheid is, (maar deeze waarheid heeft de Vrydenker altoos noode toegeftemd) dat het Christendom, in de daad, zeer veel heeft toegebragt tot dien gevorderden ftaat, en het gunstig gezigtpunt, waarin de Natuurlyke Godsdienst ons tegenwoordig te vooren komt; en veelen hunner, die het gezag der Euangelieleere versmaadden, zyn, door de ontdekkingen daar in gedaan, wyzer geworden, misfchien zonder zulks te weeten, zeker zonder het te willen erkennen.

In het tegenwoordige geval inzonderheid, heeft het Licht der Openbaaring eene klaarheid verfpreid op het wyd verfchiet aan de andere zyde van het graf; dit brengt ons onder 't ooge, en doet ons meer onderfcheiden zien zien ook aan het oog der Rede eene menigte van anders duistere plekken, voor het ongewapend oog der Rede onzigtbaar. Hier uit ontstaat het wyd verfchil tusfchen de redenkavelingen der Ouden en Hedendaagschen over dit onderwerp: Van hier die kragt, die klaarheid, dat beflisfende, 't geen zich opdoet in deeze; terwyl verwardheid, zwakheid en onzekerheid, geene kenmerkt. Hier van kan geene andere waarfchynlyke reden gegeeven worden, dan dat de Heidenfche Wysgeer niets dan de Wysheid deezer Wereld hadt, om hem ter Leidsvrouwe te dienen by de nafpeuringen van eenen Toekomenden Staat; terwyl de Christen, en zelfs de Deistische Wysgeer, tot het onderzoek toetreedt met eene ziel, vervuld met die denkbeelden, welke eene vroegtydige kennis aan de Openbaaring ongemerkt hem inboezemde. Een weg te ontdekken die ons geheel onbekend is, met behulp van een zwak en twyfelagtig licht, is eene zaak geheel verfchillende van dien weg weder op te fpeuren by dat zelfde licht, naa dat wy dien eens op vollen dag befchouwd hebben. Het eerfte is het geval der Ouden, het laatste dat der Hedendaagschen, ten aanziene van een Toekomend Leeven.

[merged small][ocr errors][merged small]
« EelmineJätka »