Page images
PDF
EPUB
[ocr errors]

Maats. Na nog eenig dergelyk gefprek, zeide de oude Man: Maar, jonge Heer, gy zyt nog zo jong; gy hebt LE RUITER niet gekend: hoe weet gy zo veel van De Ruiter? Wel, dat heb ik gelezen in een Boek, dat van DE RUITER'S leeven ge fchreven is. Och! is 'er zulk een Boek? Nu wenschte ik, dat ik leezen konde: dat Boek moest ik koopen, al zou ik'er myn laatften fuiver aan besteeden! Eindelyk had BLIEK gevraagd, hoe zy hèt zouden geklaard hebben, indien zy op de terugreize met het lyk des Admiraals door eene overmagt van vyandlyke fchepen waren aangevallen? Toen werd de oude matroos nog driftig, en antwoordde, met vuur: DE RUITER was by zyn leeven onoverwinnelyk, maar na zynen dood nog Hoe dat? Wel, jonge Heer, onze Officiers waren verwoed; en wy, Jan-maat, hadden malkaër vervloekt, indien wy den brand niet liever in het kruid ftaken, dan het Jchip overgaven!

meer.

Het kwam hier piet toe. Men weet, dat LODEWYK de XIV, in tegendeel, bevolen had het lyk des Admiraals met eerefchooten te begroeten, wanneer het eene van zyne havens mogt voorby vaaren. Maar dit wist Jan-maat niet.

Ik ben

Uw bestendige Leezer en Heilwenfcher

H........ 22 Aug.

1798.

E. S. N.

TEGENWOORDIGHEID VAN GEEST, EEN REDMIDDEL.

Lord PETERBOURGH werd eens door het Gemeen aangezien

voor den Hertog VAN MARLBOROUGH, toen deeze by 't zelve in ongenade vervailen was; men ftondt op 't punt om hem mishandeling aan te doen. Om zich uit die verlegenheid te redden, gaf hy twee Charactertrekken, het tegenbeeld diens Hertogs uitdrukkende, met deeze weinige woorden te verstaan: ,, Myne Vrienden! ik kan u door twee redenen overtuigend ,, verzekeren dat ik de Hertog VAN MARLBOROUGH niet ben. Vooreerst, ik heb niet meer dan vyf Guinjes in myn zak en, ten anderen, deeze zyn geheel tot uwen dienst." Dit gezegd hebbende, haalde hy zyn beurs uit, wierp die onder de hem omringende menigte, en verliet hun onder de luidrugtigste toejuichingen..

[ocr errors]
[ocr errors]

MENGELWERK,

TOT FRAAIJE LETTEREN, KONSTEN EN WEETENSCHAPPEN, BETREKKELYK.

AANMERKINGEN, OVER DE EENZELVIGHEID EN ; ZATHEID EENIGER MODE - DWAAsheden.

Men

(Naar het Engelsch.)

Ten heeft opgemerkt, dat het uitwerkzel van fchielyk verkreegene Rykdommen op de Zeden bykans onder alle menfchen hetzelfde is. Het is eene verandering van toeftand, tot welken de menfchen zo. onbereid fchynen, dat zy van anderen ontleenen welk een gedrag zy te houden hebben; terwyl, in een leevenslot wisfel van nadeeligen aart, de ziel, als 't ware, inkrimpt, fterkte in eigen bronnen zoekt, of zich aan wanhoop in stilte en eenzaamheid overgeeft.

Het valt niet gemaklyk te zeggen, waarom wy niet even zeer bereid zyn om lotwisfelingen te gemoet te treeden, welke bykans dezelfde gevolgen hebben. Schie lyk verkreegene Rykdommen, en onverwagt ons overvallende Armoede, hebbe men gewis aan te merken als de fterkte beproevingen om tot flegte daaden over te flaan: maar wy fchynen tegen dezelve niet even zeer op onze hoede, en zelfs een denkbeeld, min of meer, te koesteren, dat de Ryken ftrafloos fnood mogen weezen, terwyl de misdryven, uit Armoede herkomftig, nimmer ongestraft moeten blyven.

[ocr errors]

Niets, egter, ftrekt onzer menschlyke natuure tot grooter eere, dan het geduld en de ftandvastigheid, met welke de Menfchen, over 't algemeen, de lotwisfel by het ondergaan des wederfpoeds verduuren; de vaardigheid met welke zy zich redden uit zwaarigheden, en de naauwkeurige wagt, welke zy houden over hun zedelyk gedrag, in omftandigheden van zeer neteligen aart en verlegenheid. Het is, in de daad, een bezwaarlyk stuk, in dien toeftand, de flingerende evenaar der driften vast te houden, het pad des leevens zonder ftruikelen te loopen, MENG. 1798. NO. 12. LI

en

[ocr errors]

en is het mogelyk met fpoed en wakkerheid uit de laagte weder na boyen te klimmen. Het levert een fterk bewys van deugd op, en toont eene groote maate van het natuurlyk voorregt der zelfbehoudenisfe, zich te verzetten tegen de verzoekingen, welke ons aanvallen, wanneer wy berooid en verdeedigingloos zyn, wanneer wy veragt worden, wanneer wy niemand hebben die ons bemoedigt; wanneer wy verdagt gehouden worden, en onze eigene braafheid moeten betoonen. By deeze ligt: mismoedigmaakende oorzaaken mogen wy nog veegen, dat wy, in dien toeftand verkeerende, den trotsch onzer vroegere dagen moeten overwimmen, en ons zelven schikken naar een leevenstoeftand, in alle opzigten nieuw en onbeproefd. Nogthans is het, voor den waaren Menfchenvriend, een aangenaame befpiegeling, te overweegen, hoe veelen deeze hindernisfen te boven gekomen zyn, niet alleen zonder eenigzins schade te lyden aan hun Zelyk Character, maar met eene ten toon fpreiding van vermogens, die tegenfpoed alleen te voorfchyn kan roepen, met een geduld, 't geen de Rykaart verre is van te kunnen betoonen, en eene volstandigheid, die de gelukkige en traage gunsteling des Fortuins alleen in anderen kan pryzen.

De zaak is volkomen het tegendeel by de zodanigen, die een fchielyke en onverwagte aanwas van Middelen verkreegen hebben. Menfchen, waar van de voorbeelden, ook in deeze dagen van vry algemeene Schaarschheid, niet ontbreeken, en die ons geregtigen om deeze Proeve thans onzen Leezeren voor te draagen. Zy zyn niet alleen envoorbereid; maar zy weeten niet waar een gefchikt voorbeeld van gedrag te vinden. Zy volgen daarom de voetstappen der zodanigen, die vóór hun denzelfden weg bewandelden en zy denken, dat Rykdommen, dus verkreegen, bestemd zyn om befteed te worden aan, en verfpild te worden in, een zeker flag van voorwerpen, die dezelfde zyn voor alle menfchen...

Deeze zyn de weinige plans van een overdaadig leeven, gefchikt om trotschheid te voeden, door een ontleend ontzag te bezorgen, en eene betoonde dankbaarheid te verwerven. Vriendfchapsverbintenisfen, van zulk eenen aärt als Rykdommen bezorgen, laaten zich fchielyk vor en het is de zaak van 'den nieuwen aankomeling onder de Geldzakken, zich by de Ryken te vervoegen. Hy wordt, in dien kring, met opene armen ontvangen;

[ocr errors]

by

hy neemt gretig alle de dwaasheden zyner nieuwe Vrienden over; en welhaast krygt hy de ongelukkige overtui ging, dat 'er geen misdryf in fnoodheid fteeke, dan dat van niet in staat te zyn om het te volvoeren. Hy staat versteld over zyne voorgaande leevenswyze; over zyne fpaarzaamheid, maatigheid, afkeer van kostbaare vermaakneemingen; hy kan niet nalaaten zich te fchaamen over de onnozelheid en onkunde, waarin hy zo veele van zyne leevensjaaren gefleeten heeft. Aan die onkunde fchryft hy toe, dat hy tot dit tydstip flegts beftondt: nu befluit hy, derhalven, om te leeven, en te genieten wat hem zo ruim en ryklyk is ten deele gevallen.

Indien wy het gedrag waarneemen van twintig zulke Lieden, die men, met eene Benaaming, weleer te Rome, in een anderen zin, gebruiklyk, Nieuwe Menfchen (Novi Homines) zou kunnen betytelen, zullen wy 'er eene groote gelykheid in aantreffen; als dezelfde woeling om uit te teeken, behalven in zielshoedanigheden; dezelfde zugt tot nieuwigheid, zonder eenigen fmaak. Zy vinden het be. zwaarlyk, met eenen goeden uitflag, de onbedwonge vrolykheid en den bevallig fchitterenden luister te volgen der zodanigen, die uit den fchoot des Rykdoms, om zo te fpreeken, gebooren en daar in opgevoed zyn; dit gebrek zoeken zy aan te vullen door uiterlyk voorkomen. Zy maaken eenen aanvang met de fpeelballen te worden van Lieden, die fteeds gereed ftaan om hun alle de uitwendigheden van een leeven in een hoogen kring te bezorgen; en die, fchoon zy hun een prys daar voor doen betaa len, verre boven de weezenlyke waarde, het niet in hunne magt hebben om hun te onderwyzen in het gebruik deezer dingen, ten einde zy zich niet volftrekt belachlyk aanstellen. Eéne zaak, nogthans, is 'er, waar van zy wel ras volleerde kundigheid opdoen, en welke omtrent zo veel is als hunne, nieuwe Vrienden van hun verwagten; naamlyk de gereedheid om van Geld af te stappen. Wie zich deeze hoedanigheid eigen gemaakt heeft, zal nimmer een onwelkome gast weezen in de gezelfchappen die men van het eerfte Fatfoen noemt, en nimmer eene maate van betoon van opmerking derven, door hem zo ruim en ryklyk betaald.

[ocr errors]

Daar is eene Eenzelvigheid in de geheele leevenswyze van een Man, die fchielyk grooten Rykdom bekomt, zon der het rechte gebruik daar van te weeten, welke het bezwaarlyk maakt iets nieuws deswegen, in eene Proeve als

LI 2

dce

deeze, te vermelden. Eén Dier, nogthans, is "er, waar aan zy groote verpligting hebben. Het Paard verfchaft hun niet alleen lichaamsoefening, maar ook zielsvermaak; niet alleen voert het hun met de fnelheid van een blixemftraal in goed gezelfchap, maar levert ftoffe op tot zulk een onderhoud als hun in ftaat stelt om 'er met een woordenvloed van te spreeken en de fchaarsheid van onderhoud te boeten. De eerfte zaak is, derhalven, Paardryden te leeren, de tweede, over dat ryden te fpreeken. Het valt twyfelagtig, welke van beiden het zwaarst valt. Doch zonder de laatfte, het vermogen naamlyk om met vaardigheid te fpreeken over de eigenfchappen van een Paard, diens fterkte, fnelheid, kleur en ontelbaare andere eigenschappen, is 'er geene mogelykheid om eenig figuur te maaken; en, 't geen nog ruim zo flim is, geene gelegenheid om die tusfchenruimten des gefpreks aan te vul len, welke gelaaten worden op den tyd dat men geen gezondheden drinkt, weddingschappen aangaat, vloekt en Het is, derhalven, eene zaak van het uiterste aanbelang, in staat te weezen om van Paardryden te spreeken, en de zwaarigheid, om hier over het woord te voeren, wordt niet weinig verminderd, als wy aanmerken, dat eene naauwgezette aankleeving van de waarheid geen noodzaaklyk vereischte is. Spreekt men van een Paard, 't welk tien Engelfche mylen in één uur afloopt, men mag 'er een voorbeeld van twaalf mylen byvoegen: of wordt men hier in overfchreeuwd, wat zwaarigheid om het tot vyftien of twintig te brengen.

zweert.

Trekt men dit zeggen in twyfel, twee wegen om dien twyfel weg te neemen ftaan 'er open, Zweeren of Wedden. Het zweeren is de gewoonst betreedene; dewyl Eeden altoos op het einde van de tong leggen, en niet vorderen dat men de ftaatlyke tusfchenkomst eens Vrederegters afwagte, of dien raadpleege zo hy fomtyds in het gezelfchap mogt weezen. Het wedden, nogthans, wanneer het wordt voorgefteld, moet niet van de hand geweezen worden. En dit is een flag van bewyzen, welke lieden, thans het voorwerp onzer befchryvinge, nooit mist in 't werk te ftellen, en een beter voermiddel voor rede, bewys, of betoog, kan men niet wel met mogelykheid uitvinden. Weddingschappen te doen is ook een zeer dienstig middel om het praaten aan den gang te houden, en komt zulks dikmaals te pasfe. Naardemaal wedden berekend is naar de verftandsvermogens der Partyén, leeraart de ondervin

« EelmineJätka »