Page images
PDF
EPUB

ongerust, kan wel eeten gebruiken als altoos; doch deezen morgen, zedert vier uuren, heeft zig de watervrees vertoond; kan uit geen Theefchoteltje drinken, probeert met een eijerlepeltje, heeft geen vrees voor water, doch maakt finguliere figuuren en draaijingen by het doorflikken, als of het veel pyn in de keel doet; flikt egter een lepeltje vol door, vreest voor een zagte lugt die de deur inkomt, en voor de zonneftralen; deezen morgen ten 10 uuren gebruikt zes greinen pulv. radicis Belladonna.

's Avonds ten zes uuren; heeft fterk gezweet, en continueert nog; blyft te bed leggen, eet van tyd tot tyd, kan nog niet drinken, de benauwdheid is niet beter, de pyn by het wateren flimmer; heeft den ganfchen dag nog niet gewaterd, of misfchien onbewust, het geen men voor zweet aanziet; heeft tot dus ver geen de minfte pyn in de plaats der lidtekenen gevoeld, het grootsfte lidteken fchynt een weinig gezwollen, waarop en op alle een fterke blaartrek. kende pleister gelegd heb; de beenen zyn nu koud.

29. Is deezen nagt zeer onrustig geweest; telkens verheffingen van koorts, verzeld van een fterk delirium, by tusfchenpofing prefent en haar verftand volkomen magtig, heeft in den morgentyd een weinig gewaterd, had byna de couleur van dun bier en een geelagtig sedimentum; de keel werd al in den voornagt fterk met ilym bezet; fpuwt fomtyds van zig, kan geen vogt gebruiken, hoegenaamd, wel vaster fpys, als brood en koek; heeft deezen morgen ten vyf uuren zeven greinen Bellad. poejer met fyroop ingenomen; een half uur daarna een weinig gebraakt; ten zeven uuren was zy nog prefent; om agt uuren werd de benauwdheid in de keel erger, die telkens toenam, zo dat 'er fomtyds veel fchuim op den mond kwam; de ftuiptrekkingen door het geheele lichaam werden nu meerder en fterker, de pols geheel niet te vinden, de armen en beenen koud, en nog hat van zweet; de ademhaling met geluid verzeld; een fterk gerommel in de keel; het regter ooglid begon ten negen uuren te zwellen, het oog byna gefloten; en is ten tien uuren, na dat alle ftuipen en verdere toevallen afnamen, geftorven.

Uit deeze drie. Gevallen fchynt men te kunnen beflui ten, dat, hoe beter de wonden etteren, hoe minder gevaar de Lyders hebben van de Watervrees. By het eerste Meisje behoefde ik geen pulvis Cantharid. te neemen om de

wond

wond open te houden; de balf. Arc. was zeer voldoende; het gift fcheen zig van zelven te willen ontlasten; de wond was niet alleen meer ontstoken dan by de twee andere kinderen, maar derzelver geheele omtrek met veele kleine Zweertjes bezet, waaruit een geel etterachtig vogt liep by het doorbreeken. Dit kind blyft gezond, en de twee andere kinderen, welkers meeste wonden moeijelyk tot de ettering te houden waren, zyn aan de Water vrees geftorven.

Een opwekkende oorzaak (caufa excitans) fchynt in staat, iemand (te voren den Dollenhonds - beet geleden hebbende) de Ziekte en Watervrees te doen overkomen; zo als blykt uit het tweede kind van HENDRIK KLAASSEN, 't welk voor een Hond, haar op den weg ontmoetende, gefchrikt heeft, en daar op is ziek geworden, en aan de Watervrees geftorven.

Opwekkende oorzaken (caufa excitantes) fchynen niet in ftaat te zyn door de inbeelding eenige toevallen der Ziekte te doen geboren worden; de voorbeschikkende oorzaak (caufa prædifponens) moet wel degelyk aanwezig zyn: dit blykt uit het eerfte kind, dat nog gezond is; haar Zuster is aan de Watervrees geftorven, door welke oorzaak zy haar dienst by den Boer heeft moeten verlaten; men zeide tegens haar, dat zy ook wel dol zoude worden, en daarom moest zy weer na haar Vaders huis keeren, eer haar die Ziekte in des Boeren dienst overkwam. Vervolgens is het kind van JAN FRENS geftorven, 't geen haar wederom fterk aangedaan heeft, en blyft met dat al nog gezond.

BYZONDERHEDEN, BETREFFENDE DE NATUURLYKE HISTORIE DER VISSCHEN. Getrokken uit een Werk van den Heer LACEPÈDE, over deeze stoffe.

e Visfchen verfchillen van alle andere Geflagten

De der Dieren, door de by hen plaats hebbende veree

niging van rood bloed met Kieuwen; deeze byzondere werktuigen, die aan alle Visfchen eigen zyn, bevinden zich aan weerskanten van den kop; doch verschillen in getal, van drie tot vyf: ook verfchillen zy in de onder

fcheidene Geflachten merklyk in maakzel, fchoon zy hier in overeenkomen, dat zy het werktuig der Ademhaaling uitmaaken, welke de gewigtigste en weezenlykfte werking is van alle dierlyke fchepzelen.

De Ademhaaling is by die Dieren, die met Kieuwen begiftigd zyn, eveneens als by hun, die daartoe van Longen gebruik maaken, die werkdaad, waar door een meer of min aanmerklyk gedeelte van het beginzel der levenslucht, 't welk zich op alle diepten, ook in het water, bevindt, met het bloed vereenigd wordt. Het is dit levensbeginzel, 't welk, zich in de Kieuwen vereenigende met het bloed der Visfchen, aan hetzelve zyne helderroode kleur mededeelt, en teffens, door het ontwikkelen der warmteftoffe, die in de zuivere lucht verborgen ligt, aan die dierlyke vloeiftoffe dien graad van warmte mededeelt, welken de aart van ieder fchepzel vordert.

De Visfchen bezitten de gewoone zintuigen der Landdieren; fchoon zommige, vooral het Gehoor, merklyk van het gewoon maakzel verschillen. Ondertusfchen fchynt de Reuk by de Visfchen over 't algemeen het volmaaktíte zintuig te zyn, en een ontelbaar aantal waarneemingen bewyst overtuigend, dat de Visfchen, met dit zintuig, van zeer verre als te zamen worden geroe. pen door de riekende uitvloeizels hunner prooijen terwyl hunne vyanden zich door den Reuk reeds van verre doen kennen, en hen de vlucht doen neemen. De Reuk is, als 't ware, het waare oog der Visfchen; hy beftiert hun weg in de duisternis der grootfte diepten niettegenstaande de onftuimige oppervlakte der golvende Zeeën, en de volkomene ondoorfchynendheid van troebele ftilstaande wateren.

De Voortteeling is by de meeste deezer fchepzelen zeer verfchillende van die der andere Dieren. Tegen het einde van het Voorjaar begeeven zich de Wyfjes, dikwyls door de Mannetjes verzeld, naar de stranden terwyl andere zoorten de rivieren opzwemmen, en doordringen tot aan de kleinere beeken. Aldaar vinden zy de zandgronden en fteenachtige plaatzen, die zy noodig hebben: door het flaan met hunne ftaarten maaken zy het hun fchadelyk flyk los, en ontlasten zich, na veelerleye beweegingen en wryvingen hunner lichaamen, van hunne eijeren, die daarop met het mannelyk_zaad befproeid worden. Indien de Mannetjes hunne Wyfjes MENG. 1798. NO. 12.

M m

niet

niet derwaards verzeld hebben, ontdekken zy het ge. beurde van verre door den reuk, en komen 'er ftraks op af, zelfs van zeer groote afftanden.

Ondertusfchen beftaan 'er ook talryke Geflachten van Visschen, in welke de Eijeren binnen in het lichaam der moeders tot volmaaktheid komen, of in een zak, die buiten aan het lichaam der Wyfjes vastgehegt is; by welke voorwerpen ook eene voorafgaande liefdesomhel zing der beide fexen plaats heeft. Zodanig wordt de Voortteeling volbragt by de Rochen en Haaijen, en on der de laatften dus ook by den verfchriklyken Jonas-Haay (Carcharias), welk ysfelyk fchepzel, na de met vergif tige werktuigen gewapende, wel het verfchriklykfte en gevaarlykfte van allen is; want, met eene grootte, genoegzaam, om een mensch, ja zelfs een paard, geheel. enal in te zwelgen, en een gewigt van meer dan tienduizend ponden, heeft het eene groote fnelheid in het zwemmen, en een vel 't geen bestand is tegen genoeg. zaam alle kwetzende werktuigen; zo dat men dit fchepzel bezwaarlyk kan vangen, dan door middel van yzeren ketenen. Daarenboven is hetzelve met een wydgaapenden bek voorzien, waar in zes ryen lange zeer fcherpe tanden, fteeds gereed, om alles, wat hun voorkomt, te verflinden, en en de fteeds hongerende maag te vullen zynde de gulzigheid van dit wanfchepzel zo groot, dat het noch fexe, noch gezin van Dieren, ja niet eens zyns gelyken, zo het die meester kan worden, ontziet. Ondertusfchen is dit Dier, als men het gevangen heeft, nog van eenig nut; dewyl 'er veel traan, vooral uit zyn Lever, kan getrokken worden: terwyl het vel alle de eigenfchappen heeft van het gewoon Haaijevel.

Het zwemmen der Visfchen gaat ook gepaard met by. zondere omftandigheden. Behalven de fhelle voortstu wende beweeging in eene horizontaale richting, veroorzaakt door hunne fpieren, en beftierd door hunnen ftaart en vinnen, hebben zy het vermogen om hunne uitgebreidheid merklyk te vergrooten, en dus met eene aanmerklyke fnelheid naar boven te ryzen of naar beneden te daalen. Dit vermogen wordt voortgebragt door de werking hunner zogenoemde zwem- of luchtblaas, die eene luchtftoffe van een byzonderen aart ontvangt, door een kanaal, de Luchtbuis genoemd. Wanneer de fpieren, die deeze buis drukken, ontspannen worden, zet zich dezelve danmerklyk uit, vergroot daar door de

lichaamlyke uitgebreidheid van den Visch, en doet hem, nu zoortgelyk ligter geworden zynde dan water, in de hoogte ryzen, eveneens als een luchtbol in den dampkring naar boven ryst. Wanneer daarentegen de genoemde fpieren zich zamentrekken, wordt die lucht verdikt, de omtrek van den Visch kleiner, en hy zakt door de vermeerdering der eigenaartige zwaarte naar beneden. Wat de natuur dier luchtstoffe betreft, het is thans eene beweezene zaak, dat dezelve, ten minften in verfcheidene zoorten van Visfchen, beftaat in Stiklucht, (Gas Azòte). Schoon de Visfchen door de beftiering hunner Zwemblaas zich in het water, op verfchillende diepten, in evenwigt kunnen houden, geraaken zy echter by dage zelden in flaap, of zy moeten op zeer diep water in itilte kunnen nederzinken, of ergens in eene onderaardfche holte kruipen, om dat hunne oogen door geenerlei zoort van oogleden gedekt zyn, en zy dus de duisternis tot hunnen flaap volftrekt noodig hebben.

Het Voedzel is by alle zoorten niet het zelfde. Zommige Gellachten vergenoegen zich met Zeeplanten en andere voortbrengzels van het Groeijend Ryk. Doch het grootst getal geneert zich inet Wormen, Infecten, Eijeren door hunne eigene wyfjes gelegd, jonge Dieren van hun eigen geflacht; en in 't algemeen verflinden deeze alle Dieren, die zy kans zien te vermeesteren. Over het algemeen kunnen de Visfchen in een korten tyd veel voedzel verzwelgen; doch zy kunnen ook lang zonder fpyzen, en zommigen hunner niet alleen weeken, maar zelfs een geheel jaar lang, in het leven gehouden worden, zonder dat zy ander voedzel behoeven dan fchoon water. Men kan tegenwoordig ook nagaan, dat het water, door verfchillende zoorten van ontbinding en zamenstelling, in eene voedende ftoffe kan overgaan; doch over het algemeen is dit voedzel niet toereikende om den honger van deeze Dieren te ftillen. De prikkel des hongers kwelt voornaamlyk de grootere zoorten, die een overvloediger en kragtiger voedzel behoeven, dan zy langs deezen weg kunnen bekomen. Deeze behoefte is de oorzaak van den fteeds duurenden oorlog, die onder deeze Dieren plaats heeft; waardoor talryke Gellachten altoos in een geduurigen ftaat van aanval of verdediging zyn, waardoor zy op hunne beurt dwinglanden of flagt. offers worden, en het uitgestrekt gebied der wateren als tot een geduurig flagveld maaken. Hierom vindt men

Mm 2

P

ock

« EelmineJätka »