Page images
PDF
EPUB

ook Visfchen, die met zeer byzondere aanvallende wapenen voorzien zyn, gelyk de Zwaardvisfchen, de Eenhoorns, enz. ja zelfs zommigen verdooven hunne vyanden, door middel van electrifiche fchokken. Zommige zoorten zyn wel niet eetbaar, wegens hun vergiftigen aart; doch geene worden 'er gevonden, die met in de daad vergiftige wapenen voorzien zyn.

De Visfchen behooren niet tot de waarlyk gezellige Dieren. Alles, wat de Voortteeling aangaat, behoort by hun onder de behoeften; zo ras aan dezelve voldaan is, kennen zy elkander niet meer. Zy betoonen geen de minfte liefde aan hun kroost, maar verflinden hetzelve meermaalen. Zelden gaan zy jaagen in gezelfchap. Het geen men verhaalt aangaande de groote verhuizingen en zeereizen der Haringen, inzonderheid dat zy zich ten dien einde Opperhoofden en Leidslieden zouden verkiezen, is geweldig vergroot. Daar hunne eenige bezigheid bestaat in aan te vallen of zich te verdedigen, en 'er geene redenen voor hun zyn, om hunnen prooi van hunne aannadering, of hunne vlucht, kennis te geeven, hadden zy die zoort van onvolkomene fpraak niet noodig, waar mede de meeste overige Dieren elkander hunne behoeften te kennen geeven. Zy zyn dus volkomen ftom, gelyk ook buitendien uit hun maakzel natuurlyk voortvloeit, de wyl zy geen Longen bezitten, noch iets der overige deelen die tot de fpraak vereischt worden. Met dat alles zyn zy vatbaar voor eene zekere verbindtenis met de menfchen; en zo zy, op zekere tyden, onder zekere geMuiden, eenig voedzel ontvangen, komen zy voor den dag, zo ras zy dit geluid weder hooren. In veele plaatzen van Duitschland heeft men zelfs de gewoonte, om de Karpers en andere Visfchen, die in de Vyvers bewaard worden, door middel van het luiden van een Klokje, tot het neemen van hun middagmaal by een te roepen.

DE

[ocr errors]

VER

DE HUISHOUDING VAN DEN BEVER; STREKKENDE TOT WEDERLEGGING VAN VERSCHEIDE BYZONDERHEDEN, DIT DIER BETREFFENDE, KEERDLYK IN VROEGERE BERIGTEN DAAR AAN TOEGESCHREEVEN.

(Ontleend uit Mr. HEARNES Journey from Hudsons Bay to the Northern Ocean.)

Schor, en van de zonderlinge Leevenswyze deezes op

choon het geenzins aan Befchryvingen van den Be

ver,

,, merkenswaardigen Diers, ontbreeke, agten wy de vol,,gende der Vertaalinge, en plaatzinge in ons Mengel werk, dubbel waardig, als grootlyks ftrekkende om de Huishouding van dit zeldzaam Ďier van onwaarheden te zuiveren."

[ocr errors]

De gelegenheid, waar in de Bevers hunne wooningen bouwen, verfchilt. Ter plaatze op welke zy veelvuldig zyn, bewoonen zy Meiren, Poelen, Rivieren, zo wel als de naauwe Kreeken, welke de veelvuldige Meiren, waar van dit Land eene groote menigte heeft, met elkander vereenigen; doch de twee laatstgemelde worden doorgaans van deeze Dieren gekoozen, als de diepte des waters en andere omftandigheden zich fchikken: naardemaal zy als dan het voordeel hebben van een loopend water, om hout, en andere noodwendigheden, na hunne wooningen te voeren; en zy over 't algemeen moeilyker vallen te vangen, dan die in ftilftaande waters hunne wooningen vestigen.

Daar is geen byzonder gedeelte van een Meir, Poel, Rivier of Kreek, 't welk de Bevers boven andere verkiezen, om 'er te bouwen: want nu eens doen zy zulks op den uithoek, dan eens in het diepte, van een Baay, en dikwyls op kleine Eilanden. Altoos, nogthans, verkiezen zy zodanige gedeelten, welke zulk eene diepte van water hebben, als den wintervorst wederftaat, en niet tot den bodem toe bevriest.

De Bevers, die hunne wooningen in kleine Rivieren of Kreeken ftichten, waar het water gevaar loopt om op te droogen, wanneer de toevloed van achteren door de vorst

Mm 3

ge.

geftremd wordt, zyn door een Instinct, tot verwonderens, geleerd om tegen dien ramp te voorzien, door een Dyk of Dam dwars over de Rivier te leggen, op eenen gepasten afstand van hunne wooningen. Deeze Dyk of Dam zie ik aan als het keurigfte van alle werkzaamheden door den Bever verrigt; niet zo zeer ter oorzaake van de keurige netheid des werks, als wel om de fterkte en den weezenlyken dienst, welken zy daar van trekken: en dewyl het teffens zulk eene maate van schranderheid in dit Dier ontdekt, om naderende gevaaren te voorkomen, dat dezelve weinig voor die der Menschen behoeft te wyken, en zeker byzonder is in deeze Dieren.

In gedaante verschillen deeze Bever- Dyken of Dammen naar den aart der plaatzen, waar zy dezelve aanleggen. Indien het water der Riviere of Kreek niet veel strooms heeft, is de Dyk bykans regt; maar, in gevalle van fter. ker ftroom, maaken zy den Dyk altoos met een zeer kromme lyn, met de ronde zyde na den ftroom gekeerd. De ftoffe, van welke zy zich in het vervaardigen bedienen, zyn dryvend hout, Willigen, Berken, of Populieren, als zy het kunnen bekomen; voorts van modder en fteenen, in zulker voege gemengd als tot de meeste fterkte kan ftrekken: dan in den aanleg deezer Dyken volgen zy geene andere bouwwyze, dan dat het werk voortgaat in een geregelde rigting, en dat alle deelen eene geIyke fterkte hebben.

Op plaatzen, waar zich de Bevers lang ongestoord onthouden hebben, worden hunne Dyken, door veelvuldige herstellingen, een vaste bank, in ftaat om een groot geweld van Ys en Water te wederftaan; en dewyl de Willig, de Berk en Populier veelal wortel fchieten en opgroeijen, leveren zy allengskens eene foort van geregeld geplante hegge op, welke ik, op zommige plaatzen, zo hoog gezien heb, dat de vogels in de takken nestelden.

Schoon de Bevers, die hunne wooningen in Meiren of andere ftilstaande wateren bouwen, een genoegzaamen voorraad genieten van hun geliefde Element, zonder het behulp van een Dam, moet de moeite, welke zy hebben, om hout en de andere noodwendigheden tot hunne wooningen, zonder het behulp van ftroomend water, te bekomen, eenigermaate de andere voordeelen, welke zy van zulk een ftand trekken, opweegen: want men hebbe te bedenken, dat de Bevers, die in Rivieren en Kreeken

bou

bouwen, altoos het hout boven hunne woonplaatzen afknaagen, derwyze, dat de ftroom, met weinig moeite, het ter begeerde plaatze voert.

De Bever-huizen worden vervaardigd van dezelfde Bouwftoffen als hunne Dyken, en zyn altoos in grootte geëvenredigd aan het getal der Bewoonderen, die zeldzaam meer zyn dan vier ouden, en zes of acht jongen : fchoon ik, by toeval, het dubbele van dit getal wel eens heb aangetroffen.

Deeze Beverwooningen, fchoon niet geheel onzer bewonderinge onwaardig, fchieten verre te kort by de algemeene daar van gegeevene befchryvingen: want, in ftede dat 'er orde en geregeldheid in is waargenomen, zyn ze van een veel ruuwer maak zel dan hunne Dam

men.

Zy, die het ondernomen hebben het binnenste van de Wooningen der Beveren te befchryven, en dezelve voorftellen als hebbende onderfcheidene vertrekken, verordend tot verschillende gebruiken; als eetzaalen, flaapkamers, voorraadverzamel- en oplegplaatzen, en één tot een heimlyk gemak, enz. moeten weinig des onderwerps kundig geweest, of, 't geen nog erger is, zich fchuldig gemaakt hebben aan eene pooging om het ligtgeloovig gemeen te bedriegen, door de grootste valschheden als waare daadzaaken voor te ftellen. Een veeljaarig beftendig verblyf onder de Indiaanen, geduurende 't welk ik gelegenheid had om veele honderden van deeze Be verwooningen te zien, ftelt my in ftaat, om, met volkomen zekerheid, te zeggen, dat alles, wat men van dien aart vertelt, volftrekt valsch is: want, niettegenstaande de fchranderheid deezer Dieren, heeft men nimmer opgemerkt, dat zy na eenig gemak of geryf in hunne wooningen zoeken, uitgenomen eene drooge legplaats: daar ook eeten zy gewoonlyk de fpyze, welke zy in het wa ter hebben opgedaan.

Het gebeurt dikwyls, dat eenige van de groote Beverwooningen een of meer afdeelingen hebben, als men 'er dien naam aan wil geeven; doch dit is niets meer dan een gedeelte deszelfden gebouws, door de fchranderheid des Bevers gelaaten om het dak te onderfchraagen. In dusdanige gevallen ziet men doorgaans, dat die onderfchei. dene vertrekken, (gelyk het eenigen gelust ze te noe men,) geene gemeenschap met elkander hebben dan door het water: zo dat zy, met de daad, dubbele of driedubMm 4

be

bele Huizen mogen genoemd worden, eerder dan onderfcheidene vertrekken van 't zelfde huis. Onder andere heb ik eene groote Beverwooning gezien, gebouwd op een klein Eiland, waarin omtrent een twaalftal vertrekken, onder één dak, zich opdeeden; en, twee of drie deezer alleen uitgezonderd, hadden zy geene gemeenschap altoos met elkander, dan alleen door het water. Dewyl "er Bevers genoeg waren om ieder der vertrekken te bewoonen, is het meer dan waarfchynlyk, dat elke Familie zyn eigen vertrek kende, en altoos zyn eigen deur inging; zonder verder eenige gemeenschap met de buuren te hebben, dan eene vriendlyke zamenleeving en dat zy hunnen arbeid vereenigden in het oprichten der byzondere wooningen, en het aanleggen van dyken, waar dezelve noodig mogten weezen. Het valt moeilyk te bepaalen, of hun belang by andere gelegenheden eenigerwyze wederkeerig werkte. De Indiaanen, die, ten deezen tyde, by my waren, doodden twaalf Bevers, en vyf- en twintig jongen en half volgroeiden, uit het boven befchreeven Huis; en by nader onderzoek bevonden zy, dat veele Beyers hunne wakkerheid ontfnapt waren, en niet konden gekreegen worden dan ten koste van meer moeite, dan 'er noodig zou weezen, om dubbel dat getal, op eene min bezwaarlyke plaats, magtig te worden. De moeite, op welke ik hier doel, ontftondt uit de ontelbaare wykplaatzen welke de Bevers hadden aan de kanten van deezen Poel, en uit de dikte der gebouwen in eenige gedeelten.

Reisbefchryvers, die beweeren, dat de Bevers twee deuren in hunne Wooningen hebben, een aan de landzyde en een aan den waterkant, fchynen nog minder met deeze Dieren bekend, dan zy die hun eene menigte van vertrekken, ten byzonderen gebruike gefchikt, toekennen. Zodanig eene schikking zou geheel aanloopen tegen hunne leevenswyze, en teffens hunne wooningen geheel ten onbruike maaken, ongefchikt om hun te befchermen tegen hunne vyanden, of te befchutten tegen de felle winterkoude.

Ik kan my van lachen niet wederhouden, als ik de Schrif ten lees van veele Schryveren, die over de huishouding der Bevers de pen op 't papier gezet hebben: dewyl zy elkander den voorrang in het verzinnen van veel fabelagtigs fchynen te betwisten. Maar de Verzamelaar van een Stukje, Over de Wonderen van Natuur en Kunst, fchynt,

« EelmineJätka »