Page images
PDF
EPUB

de: het is onze taak niet, de grootste Mannen in het vak der Letteren te beftryden; en zelfs verbiedt ons be ftek, dat wy iets anders dan den zin van Lucas woorden zoeken op te delven, zonder ons in uitvoerige wederleggingen in te laaten. Niet zo verre zyn ook de Geleerden van het algemeen gevoelen over des Heeren geboorte en legplaats afgeweeken, of onze aanmerkingen, daar tegen ingebragt, hebben insgelyks klem tegen hunne meer of min gegronde ftellingen. Deeze dan in het midden laatende, zullen wy, naar geleide van PEARCE, alleen iets beters trachten aan te wyzen. Zo lange men het woord xxváλvμa hier door herberge vertolkt, in dien zin, als wy die be naaminge opvatten, en naar onze Zeden verftaat, zal het bezwaarlyk zyn aan par een ander denkbeeld dan dat van eene beestenkribbe te hechten, en dus niet ophouden van eenen stal, als de plaats van Maria's verlosfing, te befchouwen. HESYCHIUS nu, SUIDAS, en verdere zo oude als hedendaagsche Letterkundigen, de kracht van gelyk. naamige woorden (Synonyma) niet genoeg onderfcheidende, hebben aan deezen waan voedfel gegeeven. Maar tracht men Lucas, het geen, onzes inziens, de beste wyze van Verklaaringe is, uit zyne eigen Schriften, en die van zynen Land- en Tydgenoot Marcus, door vergelyking, op te helderen, zo zal men bevinden, dat hun oordeel misfchien te roekeloos geflaagen is. Immers, behalven dat de taalkundige oorfprong van het woord niets verders aanduidt, dan eene plaats, waar de Oosterlingen en Reizigers, bovenal in die warme Landen, gewoon waren, aan het huis van hunne Vrienden, of ook in eene her. berg, zich te ontbinden, te ontgorden, van hun reisgewaad te ontdoen, en vervolgens te verfrisfen; fchynt desge lyks het gebruik dit woord inzonderheid tot de betekenis van dusdanig een gastvertrek bepaald te hebben. In één en hetzelfde Verhaal, althans by Lucas XXII vs. 11 en Marcus XIV vs. 14, wordt het ook van de Nederduitsche Bybeltolken te recht door eetzaale overgezét, en dat meer is, by elk der Euangelisten, door vwye” μeya, of eene groote opperzaale, in het volgende vers omschreeven. Wederom het werkwoord, waarvan het onze afftamt, bezigt onze Euangelist in de taal der Schaaren, morrende over Jefus vertoeven by den Tollenaar Zacheus: alwaar, Luc. XIX vs. 7, xavaλvî niet zo zeer herbergen, als wel zich ophouden, verfrisfen of het middagmaal neemen, te kennen geeft, gelyk op te maaken is uit het voorgaande vs. 5,

[ocr errors]

waar

[ocr errors]

waar de Heere hem aanzegt: Ik moet heden in uw huis blyven." Nogmaals, wanneer de Discipelen hunnen Meester drongen, de vermoeide en hongerige Schaaren, die hem in de woestyne vergezelden, van zich te laaten gaan,,, op dat zy, in de omliggende vlekken en dorpen, de noodige verfrisfing en fpyze vinden mogen,' "konnen wy die woorden (Luc. IX vs. 12.) alzo met goed recht averbrengen, zonder dat wy, naar onze Zeden, met de gewoone Vertaaling, aan het neemen van herberge behoeven te denken. Eindelyk, en het geen zeer veel afdoet, wanneer Lucas, in het boeken der Gelykenis van den barmhartigen Samaritaan, van een openbaar verblyf voor vreemdelingen, of, als wy zeggen, van eene herberg, en huiswaard in dezelve, gewaagt, (Luc. X vs. 34.) bedient hy zich geenzins van het woord, 't welk wy meenen dat een gastvertrek aanduidt, maar van geheel andere benaamingen πανδοχεῖον en πανδοχίας, die, naar de kracht der taale, cene plaats, en eenen man betekenen, die allen ontvangt.

Om deeze redenen te zamen genomen, vermeenen wy. met den beroemden PEARCE, dat, by de Geschiedenis van Christus geboorte, naar Lucas verhaal, bepaaldelyk van een gastvertrek gewaagd wordt, onzeker of dat in eenig vriendenhuis, dan wel in eene herberg, ja zelfs in een der gewelven van een ruim en uitgeftrekt onderaardsch hol, geweest zy.

Maria derhalven, des Heeren Moeder, aldaar van haaren eerstgeboorenen verlost zynde, vond, om den toenmaaligen toevloed van vreemdelingen en bloedverwanten naar Bethlehem, in deeze kamer voor haar Kind geene andere legplaatze dan cene kribbe, waarvan zy dus zich genoodzaakt vond gebruik te maaken.

Offchoon wy nu geene reden hebben, om naar onze bovenstaande Verklaaring aan eene kribbe te denken, die in den ftal ter voeding van het vee was opgeflaagen, of daadelyk diende, behouden wy echter nagenoeg de gewoone Vertaaling; van oordeel zynde, dat pár hier ten minsten dien zin heeft. Maar hoedanige waren de Voerkribben der Ouden? Als de onze, van eene vaste en veelal onbeweegbaare zelfftandigheid, van hout of fteen, in den grond, of aan eenigen muur, gehecht? Zulks te geloo ven ftrookt naauwelyks met de eenvoudige zeden der Oosterlingen, en het herdersleven by hun zo algemeen. Zy hadden geene gebouwen of ftallingen, waarin het vee in die warme gewesten wierd opgezet. Men dreef alleen 00 41

L

des

des avonds de beesten, ten einde ze voor roofdieren of dieven te beveiligen, binnen omheinde, doch van boven opene, affchuttingen; of hield, in gunstiger jaargetyde, de nachtwacht over de kudden in het veld. Voorts gaf men aan paarden, kemelen, en ander groot vee, hun voeder in eene opgeslagen of uitgespannen kribbe van grof linnen of zeildoek, aan ftaaken vastgemaakt; by of aan welke de beesten gekluisterd of gebonden wierden (*) gelyk men nog heden ten dage in de legers gewoon is. Van dusdanig eene kribbe nu, of hangmat, om de zaak naar ons taaleigen uit te drukken, vermeenen wy, dat Lucas gewaagd heeft, als van de eerfte legerftede des Heeren, die door deeze byzonderheid van de overige kinders te Bethlehem genoeg onderfcheiden wierd, om door de Herders uitgevonden te worden; en hiertoe, gelooven wy, geeft te meer aanleiding, wanneer men hier leest, op gezach van eenige handfchriften, é pán in eene kribbe, en niet i pár in de kribbe; hoezeer die bepaaling der kribbe, waarop het voorzetfel doelt, met groot recht, en zorgvuldig, in het 12 en 16 vers, vervolgens is bygevoegd, wyl. aldaar van de kribbe gefproken wordt, waarin het Kind met 'er daad lag, en gevonden wierd; hier daarentegen van eene kribbe, in welke het zyne Moeder nederlegde.

8

Hecht iemand ten laatften eenig geloof aan het Verhaal der Vaderen, en de Overlevering der Eeuwen, nopens Christus geboorte in een naby Bethlehem gelegen hol; wy willen deezen niet wederfpreeken, dat ook het woord тμ van een gastvertrek in zodanige onderaardfche wooning zou mogen verftaan worden. Wy willen zelfs niet lochenen, dat de geringheid en het verval van het nederig Bethlehem in Juda, veelal door Herders bewoond, en in eenen bergachtigen oord gelegen, min of meer grond geeft aan dat vermoeden. Overbekend immers is het, dat oudtyds veele Jooden zich in holen onthielden, en dat deeze over 't algemeen het gewoon verblyf der menfchen waren, alvorens de konst hun leerde zich huizen te bouwen (†). Maar in deezen verkiezen wy niets te beflisfen, dan dat Lucas ons toefchynt dien waan of niet, of flaauwelyk, te begunstigen.

HOMERUS II. III vs. 507. VIRG. Æn. XI vs. 492.
OVID. Metam. I vs. 121. & alii.

Wy

Wy vergenoegen ons met deeze bydraage tot opheldering der Heilige Schrift, waarvan wy den lof der eerfte voordragt aan den taalkundigen, doch welligt in ons Va derland te weinig bekenden, arbeid van den beroemden Z. PEARCE gaarne toekennen. Voorts, daar wy de rede. nen, die ons al verders tot de uitgaave, in deezen tyd des Jaars voornaamelyk, aanporden, met genoegzaame breedvoerigheid aanvoerden, verhoopen wy, dat de gezegde oogmerken tot nut en ftichting onzer Landgenooten, by het vast naderend Kersfeest, of ter wegneeming van een nog heerfchend vooroordeel aangaande het eerfte verblyf van 's Werelds Heiland, door eene gunftige en tydige plaatzing in uw geacht Mengelwerk zullen mogen bereikt wor den, ten einde de Waarheid ook in deezen op het spottend Ongeloof zegepraale, en, bevryd van den fmet der dwaalinge, met haaren eigen luister, en eenvoudig fchoon, te voorfchyn treede.

Ik ben, met allen heilwensch,

Uw Poegenegen Vriend

E. D. L.

PRACTISCHE WAARNEEMINGEN, AANGAANDE DE
MEEST VOORKOMENDE VERSCHILLENDE ZOOR--
TEN VAN MAAGPYN. Door Dr. G. c. CON-
RADI, Stads Phyficus te Northeim.

De Maagykite plaagen van het menschdom, is geene Maagpyn, of Maagkramp, eene der hardnekkigste

zins altoos van denzelfden aart. Dagelyks komen 'er daarentegen twee zoorten van voor, die merklyk in natuur verfchillen; dewyl de eene zoort ontstaat uit eene te groote zwakheid en flapheid der maagvezelen, en daarentegen de andere voortkomt uit eene vermeerderde prikkelbaarheid der Maag, en eene boven maate vermeerderde gevoeligheid der Maagzenuwen. Deeze verschillende zoorten van dit ongemak hebbe men zo veel te meer naauwkeurig te onderfcheiden, om dat zy doorgaans by geheel verfchillende Temperamenten worden waargenomen, 't geen eene aanmerklyke verfcheidenheid in de Geneeswyze ten gevolge heeft.

00 5

De

De eerstgenoemde zoort van Maagpyn wordt over het algemeen beter gekend en geneezen dan de andere, dewyl zy als met den vinger wordt aangeweezen, door de algemeene zwakheid der vezelen, de bleekheid van het gezicht, de kwaade fpysverteering, de fteeds befpeurbaare overblyfzels van kwalyk verteerde spyzen, die, in de Maag, ophoopingen van flym, bedorven galle, of scherp zuur, veroorzaaken. Waar uit volgt, dat deeze zoort van Lyders bykans geenerleye spyzen kunnen verdraagen; dat zy, na den eeten, eene drukking in de Maag befpeuren, misfelyk worden, en dikwyls al het genut tigde wederom overgeeven, en dat zy zich doorgaans best bevinden wanneer de Maag geheel ledig is, waar van meestal het tegendeel by de Lyders der tweede zoort plaats grypt. De geneezing deezer kwaal wordt voornaamelyk volbragt door ontlediging der Maag, en versterking van dezelve, zo wel als van het geheele lichaam: waarom ook bittere Geneesmiddelen, beweeging, en een fchraale diëet, in dit geval zo heilzaam en noodzaaklyk zyn. Doch ik zal my thans hier over, dewyl

de zaak overbekend is, niet verder uitlaaten.

De tweede zoort van Maagpyn, die voortkomt uit eene vermeerderde prikkelbaarheid der vezelen en eene te groote gevoeligheid der Maagzenuwen, is veel minder bekend dan de voorige; waarom ik wat naauwkeuriger over dezelve zal handelen. Deeze Ziekte komt voornaamlyk voor by fterke Landlieden, of ten minsten by de zodani gen, wier gezonde honger, kragtige fpysverteering, welgekleurd gezicht, en werkzaam leven, geene zwakheid der Maagvezelen doet vermoeden. Een te gespannen en te gevoelig weefzel der vezelen is de voorbefchikkende oorzaak (Caufa Prægumena) van dit ongemak.

Deeze ongefteldheid begint niet met een geweldige pyn, maar eerder met eene onaangenaame nyping en drukking in den omtrek der Maag, die eene groote neerflagtigheid des gemoeds veroorzaakt: ook zomwylen fchynt de pyn haare zitplaats in den rug te neemen, tegenover de Maag, en verwekt een gevoel als van een daar drukkenden knobbel, 't geen zommige Lyders dan ligt doet gelooven, dat zy eene verharding in het Pancreas hebben. By het toeneemen der kwaale gaat zy vergezeld met fteekingen, die zich tot in de borst en rug verfpreiden: thans zoeken de Lyders gaarne een stillen hoek, drukken met verligting de

plaats

« EelmineJätka »