Page images
PDF
EPUB

opgenomen. Blijkt het, dat een schrijver tot een bepaald misdrijf heeft willen aansporen, dan is het onverschillig in welken vorm zulks geschied is; er is dan werkelijk opruiing. Het strafbaar stellen van indirecte opruiing is gewoonlijk slechts een wapen in handen van de regeering, om zich eene lastige en scherpe critiek te ontslaan; niet daarom alleen echter is het wenschelijk, dat alle sporen van deze leer uit de wetgevingen verdwijnen, maar omdat het eene leer is, die strijdt met eene zuivere opvatting van het begrip misdrijf, daar ze tot misdrijf maakt, wat geen misdrijf is 1).

jeder angesehen werden, welcher durch Kundgabe erdichteter oder entstellter Thatsachen oder durch die Form der Darstellung den Gegenstand des Angriffs dem Hasse oder der Miszachtung auszusetzen geeignet ist. Alle diese Handlungen

mögen sie in Aufforderung, Anreizung oder Verleitung zu verbrecherischen Handlungen oder in wirklichen Angriffen bestehen, sollen entweder von Amtswegen oder auf Antrag verfolgt und bestraft werden, sie mögen gegen die Staatseinrichtungen, Maszregeln, Behörden oder Personen des Staates, in welchem die Druckschrift erschienen, oder gegen die eines anderen Staates gerichtet sein.

1) Ook in het Pruisische Strafgesetzbuch van 14 April 1851, Tit. V, § 87, is de leer der indirecte opruiing gehuldigd: Wer zum Ungehorsam gegen die Gesetze oder Verordnungen oder gegen die Anordnungen der Obrigkeit öffentlich auffordert oder anreizt, oder wer Handlungen, welche in den Gesetzen als Verbrechen oder Vergehen bezeichnet sind, durch öffentliche Rechtfertigung anpreiset, u. s. w.

Eigenlijk gezegde indirecte opruiing is, volgens het tegenwoordige Nederlandsche recht, niet strafbaar. Men heeft bij de wetten van 1829 en 1830 die slechte leer verlaten, en is zoodoende een stap vooruitgekomen. Want, hoewel de daden, bij die wetten strafbaar gesteld, in vele gevallen tot indirecte opruiing te brengen zouden zijn, worden zij toch niet als opruiing, maar als crimina sui generis gestraft. De straf is veel lichter dan het geval zoude zijn indien zij als opruiing gestraft werden. Hierin ligt het onderscheid, dat maakt, dat men de indirecte opruiing als in Nederland niet bestaande kan beschouwen; hoewel er dikwijls gestraft zal kunnen worden wegens handelingen, die men vroeger tot indirecte opruiing zou gebracht hebben; doch nu vallen onder de gelegenheidswetten van 1829 en 1830, die ze als afzonderlijke misdrijven straffen. Voor zoover dit het geval is, verdienen die wetten afkeuring. De angstige bescherming b.v. door de laatste wet aan den Koning en zijn huis verleend is ongegrond; de hier gestrafte misdrijven zijn of strafbaar als beleediging, of als of als po

Het boven vermeld Bondsbesluit is niet afgekondigd in Pruisen, Oostenrijk en Beieren, daar gelden de drukperswetten van 12 Mei 1851, 17 December 1862, 17 Maart 1850.

ging tot omverwerping der staatsregeling. Eene hatelijke afkeuring van eene wet zou volgens art. 3 gestraft kunnen worden. Nadere regeling van deze materie in het Nederlandsche recht is daarom van groot belang.

HOOFDSTUK IV.

Talrijk zijn de personen, die, materieel althans, betrokken zijn in het publiceeren van een drukwerk. Niet alleen behooren hiertoe schrijver, zetter, corrector, drukker, uitgever. Deze toch zijn eenvoudig deelhebbers aan het ontstaan en het openbaar worden van het geschrift; maar deze openbaarwording, die het strafbare van de handeling uitmaakt, wordt door boekhandelaars, bezitters van leesbibliotheken, rondventers, enz. enz., begunstigd en vergroot. Al deze personen kunnen dus materieel medewerken tot een misdrijf, dat door middel van de pers verricht is, omdat ieder hunner het zijne er toe bijbrengt om de openbaarheid van het gedrukte te vergrooten 1).

1) Zie over de medeplichtigheid bij deze misdrijven A. D. WEBER, Ueber Injurien und Schmähschriften. Zweite Abtheilung. Dritte Auflage. Schwerin und Weimar 1805, pag. 116-128.

Zal men nu echter zeggen, dat al deze personen medeplichtig zijn aan het bedrevene misdrijf? Voorzeker neen. Zooals wij in Hoofdstuk II za

gen, is het misdrijf voltooid zoodra de openbaarheid, in den zin der wet, aanwezig is. Na dien tijd is er dus geene medeplichtigheid aan dat misdrijf meer mogelijk. De personen, die dan nog door hunne handelingen die openbaarheid vermeerderen, kunnen slechts als begunstigers van, nimmer als medeplichtigen aan een misdrijf beschouwd worden. Dit neemt echter niet weg dat zij door hunne handelingen betrokken zijn óf in de volvoering óf in de verspreiding van het misdrijf, en voor deze handelingen zijn zij verantwoordelijk. Deze verantwoordelijkheid zal echter slechts grond tot straf kunnen opleveren wanneer òf de betrokken persoon bekend was met den inhoud van het drukwerk, en met het oog daarop medewerkte tot de openbaarwording of verspreiding; of wanneer hij door onachtzaamheid of plichtverzuim het misdrijf heeft mogelijk gemaakt of begunstigd.

In het eerste geval zal hij strafbaar zijn als deelhebber aan het misdrijf; in het laatste zeer zeker niet uit dat oogpunt, want de zich bewuste medewerking tot een misdadig doel, die het kenmerk uitmaakt van het begrip deelneming

« EelmineJätka »