Page images
PDF
EPUB

HOOFDSTUK V.

De vrijheid van den mensch wordt begrensd door de vrijheid van andere menschen. Zal niet de een vrij, de andere onvrij zijn, dan moeten alle menschen dezelfde mate van vrijheid genieten. Ware vrijheid is niet denkbaar zonder gelijkheid van alle menschen, wat hunne rechten en verplichtingen aangaat, aan te nemen. De gelijkheid van de mate van vrijheid, die ieder geniet, brengt mede, dat de vrijheid van den een nimmer een grond kan vormen om de vrijheid van een ander te beperken; waar dit het geval is, ontaardt de vrijheid in losbandigheid of in slavernij. Zoowel het een als het ander is eene wijze, waarop het geweld het recht verdringt, en waarop het recht van den sterkste zich openbaart. Om werkelijk vrij te kunnen zijn moet de mensch een hoogen trap van ontwikkeling bereikt hebben; hij moet erkennen, dat hij verantwoordelijk is voor zijne handelingen. Deze

verantwoordelijkheid is de grondslag der maatschappelijke vrijheid. In eene vrije maatschappij is de mensch verplicht te handelen met eerbiediging van de rechten van zijne medemenschen; zijne vrijheid brengt met zich verantwoordelijkheid voor zijne daden. De mensch, die zich aan die verantwoordelijkheid wil onttrekken, is de vrijheid, die hij geniet, onwaardig; zijne handelwijze is gelijk aan die van een wilde, die alleen zijn eigen recht erkent, maar geene verplichtingen tegenover anderen. Een vrij man moet voor zijne daden staan; hij is geen kind, dat men niet tot verantwoording kan roepen, noch een wilde, die eenvoudig ontkent verantwoordelijk te zijn. Ware vrijheid zou men kunnen noemen onbelemmerd verantwoordelijk handelen; hoe meer vrijheid iemand geniet, hoe grooter zijne verantwoordelijkheid zijn zal. In deze verantwoordelijkheid is de groote zekerheid gelegen, die vrijheid medebrengt voor maatschappelijke orde en veiligheid; met het oog op haar kon Fox zeggen: »> Liberty is order; liberty is strength."

Wat van de vrijheid in 't algemeen geldt, geldt ook van de vrijheid der drukpers. Zij, die beweren dat hier onverantwoordelijkheid moet heerschen, omdat drukken slechts eene uitbrei

ding is van het recht om te denken, vergeten het onderscheid dat er bestaat tusschen denken en handelen; alleen het laatste werkt in de buitenwereld, alleen voor het laatste dus is de mensch verantwoording schuldig aan de maatschappij. Het is onjuist, om te spreken van een recht om te denken. Recht toch is een band tusschen de menschen; er kan dus slechts sprake van recht zijn, waar menschen met elkander in aanraking komen, en dit is bij het eenvoudig denken niet het geval 1).

Onder vrijheid van drukpers moet men dus verstaan het onbelemmerd, doch verantwoordelijk gebruik maken van de pers 2). Deze verantwoordelijkheid te regelen is de taak van den wetgever; zal die regeling goed zijn, dan moet

1) Mr. J. DE BOSCH KEMPER in zijne Handleiding tot de kennis van het Nederlandsche staatsregt en staatsbestuur, Amsterdam 1865, pag. 133, § 31, zegt: De vrijheid van gedachten en begrippen is boven alle wetten verheven, zoolang die gedachten zich niet openbaren. Geopenbaard, zijn zij aan geene andere beperking onderworpen, dan dat zij niemands regt mogen verkorten."

2) T. F. STEPHEN, in opere laudato, pag. 64, zegt, dat, ten gevolge van de Fox wet, in Engeland onder vrijheid van drukpers verstaan moet worden the unrestricted power of publishing anything whatever, subject to the chance that a jury may think that the author deserves, under all circumstances, to be punished for having published it."

ze met de natuur en het wezen van de zaken, die door haar geregeld worden, in overeenstemming zijn.

De eigenschap van de drukpers, dat zij in handen van kwaadwilligen zulk een gevaarlijk middel kan worden om te misdoen, maakt, dat er wetten noodig zijn om hare werking te beheerschen. Het gevaarlijke van dit werktuig brengt mede, dat men van ieder, die het gebruikt, eene groote mate van voorzichtigheid kan vorderen. Niet alleen opzet, ook onvoorzichtigheid behoort door de wet gestraft te worden 1), en dat aan dit vereischte door de wet zeer goed voldaan kan worden, blijkt uit de Spoorwegwet van 26 Aug. 1859, Stbl. 98. Daar wordt in art. 51 en 52, een onderscheid gemaakt tusschen de handelingen van hem, die met opzet, moedwillig, gevaar doet ontstaan, en van dengene, die zonder opzet gevaar, dat hij had kunnen en moeten voorzien, in 't leven roept.

Door dit beginsel in de drukperswetgeving aan

1) Zie WEBER, in opere laudato, pag. 121 en v.

te nemen, vervalt de geheele moeilijkheid omtrent de verantwoordelijkheid van den drukker, uitgever of verspreider; zij hebben het misdrijf niet gewild, men kan hen dus daarvoor niet aansprakelijk stellen, maar zij moeten hun beroep met omzichtigheid uitoefenen; doen zij zulks niet, dan zijn zij in een zekeren zin medeschuldig aan het bedreven misdrijf, indien dit niet zou hebben plaats gehad, zoo zij hun plicht nauwgezet vervuld hadden. Hun beroep moet geheel vrij zijn, maar deze vrijheid brengt mede verantwoordelijkheid voor hunne beroepsdaden.

Zooals wij zagen is deze verantwoordelijkheid zeer goed geregeld in het Engelsche recht, dat hen alleen in geval van » want of due care or great negligence" strafbaar stelt. Deze regeling, de eenige waarbij de pers werkelijk vrij kan blijven, behoort nagevolgd te worden in het Nederlandsche recht; als beginsel behoort aangenomen worden dat drukker, uitgever, verkooper en verspreider onverantwoordelijk zijn voor den inhoud van hetgeen zij drukken, uitgeven, verkoopen of verspreiden, met bepaalde voorschriften waarop zij te letten hebben in de uitoefening van hun beroep. Hebben zij zich aan deze voorschriften gehouden, en de omzich

« EelmineJätka »