Page images
PDF
EPUB

niet strafbaar. In den Code Pénal wordt begunstiging alleen gestraft in de gevallen van artt. 62 en 63, art. 237 en volgende, van artt. 358, 359 en 360. Begunstiging van misdrijven, door middel van de pers gepleegd, is dus straffeloos. Dit beginsel is van groot belang voor de leer der deelneming aan de publicatie van misdrijven, door middel van de drukpers gepleegd, zooals wij in Hoofdstuk IV zien zullen.

Het is hier, meer dan elders in deze verhandeling, de plaats om met een enkel woord te wijzen op de slechte regeling in het Nederlandsche recht, van de verjaring van misdrijven, door middel van de pers gepleegd. Deze wordt geregeld door art. 6, wet van 16 Mei 1829, Stbl. 34, art. 7 wet van 1 Juni 1830, Stbl. 15 en door de wet van 3 Mei 1851, Stbl. 441). De korte

1) Art. 6, wet van 16 Mei 1829.

De regtsvervolging, waartoe de misdrijven kunnen aanleiding geven, waarvan bij de drie eerste artikelen dezer wet gehandeld wordt, verjaart door een tijdsverloop van één jaar. Art. 7, wet van 1 Juni 1830.

De regtsvervolging der misdrijven, vermeld bij deze wet, mitsgaders de art. 1, § 3, art. 2 en 3 der wet van 16 Mei 1829, zal verjaard zijn na verloop van drie maanden sedert het begane misdrijf, of indien er vervolgingen hebben plaats gehad, sedert de laatste geregtelijke acte.

Wet van 3 Mei 1851, Stbl. 44. Regelende de verjaring der straffen, uitgesproken wegens de misdrijven, vermeld in de wetten van 16 Mei 1829, Stbl. 34 en 1 Juni 1830,

verjaringstermijn, welke men in de beide eerste wetten vindt, wordt volkomen verklaard uit de omstandigheden, waaronder deze wetten in het leven zijn geroepen. De toon, welke de ZuidNederlandsche dagbladen in dien tijd aansloegen, was aan het gouvernement onaangenaam; noch in den Code Pénal, noch in bijzondere wetten en besluiten waren voldoende middelen aanwezig om de Belgische dagbladpers een breidel aan te leggen; er moest dus een nieuw wapen gemaakt worden om in dezen de regeering te ondersteunen, en deze wapens verkreeg zij door de wetten van 1829 en 1830. Het waren dus politieke misdrijven, welke de regeering door deze wetten wilde beteugelen, en uit deze strekking dier wetten wordt de korte verjaring duidelijk; want de aard van deze misdrijven brengt mede, dat vervolging en straf alleen dan heilzaam werken, wanneer ze kort op het gepleegde misdrijf volgen. Voor zooverre deze misdrijven geldt, is dus de korte verjaring geenzins af te keuren; maar, welke ook de

Stbl. 15. Eenig art. De straffen, uitgesproken wegens de misdrijven, vermeld in de artt. 1, 2 en 3 der wet van 16 Mei 1829, Stbl. 34 en in de wet van 1 Juni 1830, Stbl. 15, verjaren door het verloop van tien jaren, te rekenen van den dag, waarop het arrest of vonnis kracht van gewijsde heeft

bekomen.

bedoeling van den wetgever geweest zij, dit is zeer zeker, dat bij die wetten ook andere dan politieke misdrijven gestraft worden, met name laster en hoon, schriftelijk begaan 1). Voor de korte verjaring bestaat nu, m. i. bij deze niet politieke misdrijven geen enkelen grond; integendeel meen ik dit eene verregaande slordigheid van den wetgever te mogen noemen, waardoor deze misdrijven geheel ten onrechte van de andere wanbedrijven onderscheiden worden 2). Dat eene vervolging den loop der verjaring stuit, niet alleen ten opzichte van den vervolgde, maar ten opzichte van allen, die in het misdrijf betrokken zijn, wordt zeer juist betoogd door Mr. A. DE PINTO 3). Het door hem geopperde bezwaar, dat alleen de verjaring van de rechtsvervolging en van het misdrijf zelven geregeld is, en niet de verjaring van de straf voor deze misdrijven uitgesproken, is door de wet van 3 Mei 1851 vervallen.

1) Art. 3, wet van 16 Mei 1829. Art. 1, no. 3 van deze wet straft opruiing tot misdrijf, zonder gevolg.

2) Arrest van den Hoogen Raad, 7 Jan. 1846.

3) Themis. Regtskundig tijdschrift. Achtste jaargang. 1847, pag. 68. Over de verjaring van drukpersmisdrijven, door Mr. A. DE PINTO, advocaat te 's Gravenhage.

HOOFDSTUK III.

Zoodra er publiciteit aan het gedrukte gegeven is, is het misdrijf perfect. Zoolang er noch niet gepubliceerd is, is er ook geen misdrijf, want er is nog geen intellectueel nadeel. Poging tot misdrijf kan eerst dan strafbaar gesteld worden, wanneer er intellectueel nadeel door is toegebracht; kan men dus bij de misdrijven, door middel der pers gepleegd, spreken van strafbare poging? Neen, wel zal in vele gevallen van tekoopstelling, aanplakking, verkoop enz. er slechts poging zijn om openbaar te maken, en noch geene eigenlijke openbaarwording, maar, zooals wij zagen, wordt in deze gevallen het tijdstip, waarop het misdrijf perfect is, vervroegd, en bestaat er jure openbaarheid, waar deze facto nog niet aanwezig is. De schrijver, die zijn werk aan een uitgever heeft gegeven om het te laten drukken en te verspreiden, heeft subjective zijne daad volvoerd, en toch zal hij, noch wegens

poging, noch wegens délit manqué, gestraft kunnen worden, wanneer de uitgever b.v. het manuscript vernietigt. En zelfs als het werk gedrukt is in duizende exemplaren, maar deze bijv. door brand vernietigd worden, zal er geen misdrijf hoegenaamd geschied zijn. Geene daad toch mag door de wet strafbaar gesteld worden, die nog geen intellectueel nadeel heeft veroorzaakt. Deze misdrijven nu kunnen slechts intellectueel nadeel veroorzaken door openbaarwording; zoodra er echter openbaarheid aan gegeven is zijn het voltooide misdrijven. Poging om deze openbaarheid in het leven te roepen is voorzeker strafbaar, maar is door eene juridische fictie gelijk gesteld met werkelijke publiciteit; voor zoover dus onder poging verstaan worden de handelingen, die voorafgaan om het misdrijf mogelijk te maken en te volvoeren, bestaat er bij misdrijven, door middel van de pers gepleegd, geene strafbare poging. Deze toch zou slechts kunnen aanvangen bij het opzettelijk mogelijk en waarschijnlijk maken van openbaarwording, en deze handelwijzen worden met werkelijke openbaarmaking door de wet gelijkgesteld. De woorden van ROSSI1): » Le crime

1) P. ROSSI, Traité de Droit Pénal, pag. 328,

« EelmineJätka »