Page images
PDF
EPUB

om 'er de voorwaarden, naar eigen goeddunken, in te vullen. Mejuffrouw BEHIN gaf hier op een antwoord, waar in zy, om zichzelve en haare kennisfen te vermaaken, zich geliet aau zyne minneklagten gehoor te geeven. Deeze Brief, kan

[ocr errors]

men ligt denken, bragt haar vuurigen Minnaar welhaast in haar kamer; by welk bezoek hy zyne Liefdensverklaaring vernieuw. de. De belachlykheid hier van, meldt Mejuffr. B&HN, ging bykans alle beschryving te boven. Maar," dit zyn haare eigene woorden,,, verbeeld u een oud, dik en waggelend Hollander, die alles kwalyk plaatste wat hy dagt dat hem beminnelyk in myne oogen kon maaken. Jaaren wist hy dat my niet konden behaagen; hy zogt die derhalven door zyne kleeding te dekken, door zyn Paruik, en verderen jeugdigen opfchik, te gemoet te komen. Eerbied wist hy dat ik van eenen Minnaar verwagtte; deezen zogt hy uit te drukken door zulke belachlyke buigingen, en hy hadt zulk een zot flag van lonken, en drukte zich in zulke wonderlyke bewoordingen uit, dat ik geen ernstig antwoord kon geeven: want hoe ernstig ook het onderwerp was, zyn perfoon en kleeding maakte 'er een klugtípel van. 'Er was geene kleinigheid in de Galanterie, welke hy by de jonge Heeren in de Stad waargenomen hadt, of hy poogde die na te volgen, zelfs tot het verzen maaken toe; doch deeze waren in zyne eigene landtaale, en zullen, vermoed ik, zeer zonderling geweest zyn."

[ocr errors]

Mejuffrouw BEHN vermaakte zich met BRUIN in ALBERT'S afweezen, tot dat hy door zyn aanzoeken lastig begon te wor den, zo dat zy, om zich van hem af te helpen, zich gedron gen vondt de geheele zaak aan ALBERT te openbaaren, die daar op zo woedend werd, dat hy zynen Mededinger den dood dreigde; doch hy werd door haar ter neder gezet, en vergenoegde zich met hem zyn verraadlyk gedrag te verwyten, en zyn; huis te verbieden. Maar dit," verhaalt zy zelve, ,, bragt een zeer belachlyk tooneel voort: want myn Nestori aanfche Minnaar wilde voor ALBERT niet onderdoen; hy fchatte zich zo hoog als zyn Mededinger, eischte hem voor 't mesje, naar landsgebruik, en beging duizend narrepotzen. Met één woord, niets dan myn volftrekt bevel kon hem voldoen; en op 't zelve beloofde hy my niet meer lastig te zullen vallen. Zich van my verzekerd houdende, was hy als van den donder getroffen, toen hy hoorde, dat ik hem niet alleen myn huis verboodt; maar zyn geheel gedrag, te mywaards gehouden, in al zyne belachlykheid aan ALBERT verhaalde. Met eene houding, vol tekenen van wanhoop, verliet hy niet al leen myn verblyf, maar ook den volgenden dag Antwerpen; het niet langer kunnende dulden in eene Stad, waar hy zulk eene nederlaage bekomen hadt."

Haar Leevensbefchryffter heeft ons een verder verflag gegee. ven van haar gedrag omtrent ALBERT, waar in zy poogde haare

A a 2

eer

eer te bewaaren, zonder zich ondankbaar aan te stellen. Ook beloofde ze hem te zullen trouwen als hy in Engeland kwam. Doch ALBERT, na Holland wedergekeerd om zich tot de reis na Engeland gereed te maaken, werd ziek, en ftierf te Amfterdam.

Onze Dichteresfe, op dien voet eenigen tyd te Antwerpen gefleeten hebbende, ging te Duinkerken scheep, om na Engeland over te steeken. In het overvaaren zag zy bykans haar einde want het Schip, door ftorm op de kust ge dreeven, zonk in 't gezigt van 't land; doch booten, van ftrand te hulp komende, redden alle de Schepelingen, en die aan boord waren.

Mejuffrouw BERN kwam te Londen, en wydde de rest haars leevens toe aan 't vermaak en de Dichtkunst. Behalven drie Deelen Mengeldichten, schreef zy zeventien Tooneelstukken, en eenige Romans. Zy vertaalde FONTENELLE's Gefchiedenis der Orakelen, alsmede zyn Stuk over de Veelheid der Werelden. Meer Overzettingen zyn van haare hand, onder anderen eene der Brieven van OVIDIUS. Zy fchreef ook de bekende Brieven tusfchen een Edelman en zyne Zuster. Haar vernuft bragt haar in hoogagting by Mr. DRYDEN, Mr. SOUTHERN, en andere Dichters van haar tyd. Veelvuldig waren haare verkeeringen met jonge Heeren, inzonderheid met eenen, met wien zy Briefwisseling hields onder den naam van LYCIDAS, die, zo als wy uit een haarer Brieven mogen opmaaken, haare liefde met geene genoegzaame wederliefde beantwoordde.

"

Naa eene langduurige ongefteldheid, overleedt Mejuffrouw BEHN den 16 April 1689. Zy werd in West-minster Abdy begraaven, waar een witte marmerfteen met een opfchrift ge vonden wordt.

[ocr errors]
[ocr errors]

Aan dit Leevensberigt willen wy eenige getuigenisfen van haare Tydgenooten toevoegen. Mr. DRYDEN, van de Overzet⚫ ting der Brieven van OVIDIUS fpreekende, zegt in de Voorre den: Men heeft my verzogt te melden, dat de Vervaardi ger, die tot de Schoone Sexe behoort, geen Latyn verstaat; doch, verftaat zy het niet, dan vrees ik, dat zy ons, die het verstaan, reden geeft om ons te fchaamen."

[ocr errors]

Mr. LANGBAINE drukt zich haarenthalve uit: Ik denk dat haar naam lang in gedagtenis zal blyven by de liefhebbers van het Tooneeldicht; als mede door verfcheide andere Werken, beide in dicht en ondicht: zy werd door de Vernuften bykans gefteld met de onvergelyklyke Mrs CATHARINE PHILIPS."

91

Van alle haare Bewonderaaren fpreekt Mr. CHARLES GILDON, die haar van naby kende, over haar met den hoogsten lof. In den Opdragtsbrief van haare Romans, fchryft hy: Dicht kunst, dat hoogst genoegen voor 's menfchen geest, wordt in vermaak gebooren, maar door fmert geprangd en gedood. Deeze aanmerking moet ons te meer over Mrs. BEHN doen ver

[ocr errors]

won

[ocr errors]

wonderd ftaan, als wier vernuft sterk genoeg was om de vrolykheid te bewaaren te midden der teleurstellingen, welke eene Vrouw van haar verstand en verdiensten nooit hadt behooren te ondervinden. Maar zy bezat eene groote fterkte van geest, en was meestresse van haar denkvermogen, in staat om in een gezelfchap te fchryven, en teffens deel te neemen in 't gefprek. Ik zag haar dit doen, toen zy haar Oroonoko schreef, en andere gedeelten van haare Werken waarin men altoos eene gemaklykheid van styl aantreft, en een gelukkigen trant van denken. Over de Driften, en inzonderheid die der Lief. de, fchreef zy meesterlyk, en gaf aan alles zo tedere en fyne toetzen, dat men, fchoon de naam verborgen ware, Mrs. BEHN ZOU ontdekt hebben."

[ocr errors]
[ocr errors]

1

"Zy was," zegt haare Leevensbefchryffter,,, van een ede. len en menschlievenden aart; zomtyds driftig; zeer dienstvaardig voor haare Vrienden, met alles wat in haar vermogen was ligter kon zy een aangedaan ongelyk vergeeven, dan iemand verongelyken. Zy bezat veel vernuft, oordeel en goedhartig heid. Meesterlyk verftondt zy de kunst der verkeering. Ge voelig van gefteltenisfe, was zy een liefhebfter van vermaak. Wat my betreft, en ik kende haar van naby, zag ik haar nooit iets pleegen 't welk de zedigheid der Sexe niet voegt, fchoon zy vryer en vrolyker leefde, dan veeler ftyve naauwgezetheid wil gehengen." Dit is zeker van den gunftigsten kant befchouwd.

De Schryvers van de Biographia Brittannica houden haare Dichtstukken niet voor van den besten tempel: fchryven, dat haare Tooneelstukken, fchoon niet van vernuft ontbloot, vol zyn van onbetaamlyke tooneelen en uitdrukkingen. Doch de eerfte deezer oordeelvellingen wordt tegengefprooken door het getuigenis van DRYDEN, een bevoegd regter in deezen. Wat de laatfte betreft, dit kan zo goed niet ontlegd worden. Dan laaten zy, die gereed zyn om haar des te berispen overweegen, dat zy zich in de noodzaaklykheid bevondt om te fchryven of te fterven: de fmaak der tyden was bedor ven; en het is eene gegronde aanmerking, dat zy, die leeven om te behaagen, moeten behaagen om te leeven. Mis fchien wraakte Mrs. BEHN die tooneelen en befchryvingen żo zeer als iemand haarer Berisperen; maar men moet iets toegeeven aan de menfchelyke zwakheid. Zy zelve was van een minzieken aart; zy voelde in haar boezem de driften woelen, welken zy beschreef; en deeze omstandigheid, gepaard met de dryfveer der gemelde noodzaaklykheid, is ongetwyfeld de oorzaak, dat haare Tooneelstukken van dien ftempel zyn. Met één woord, Mrs. BEHN was fchoon, was geestig; zy van onvoorzigtigheid niet vrygefprooken worden; haar deswegen, gelyk men gedaan heeft, alles flegts ten laste te leggen, gaat te verre.

A a 3

BE

Zie

BESCHOUWING BY HET GRAF.

[ocr errors]
[ocr errors]

ie daar de donkere Grafkelder, de woonplaats der wormen; het laatste enge verblyf van den grooten en den kleenen; de verzamelplaats der afgeftorvenen. Wie kan dit zien, en zwygen? Ja, hoe fchielyk inelt ons kortstondig leven heenen; dat leven, waar in men voor- en onspoed fmaakt, zegeningen en rampen, by afwisseling, ten tooneele ziet verfchynen: en, hoe ras loopt dit bestaan ten einde! men wordt geboren om te fterven; en naauwlyks is ons aanzyn daar, of elke tred, dien wy doen, is een ftap nader tot ons Graf.

Naauwlyks zyn wy hier, of wy verdwynen, en ons leven is als een droom. Ja, Stervelingen! hier is uw einde; gy zyt niet meer; en naastbestaanden, of vrienden, hoe lief en waardig, moeten u derven. En welk een groot onderfcheid is 'er thans in uw verblyf! Voorheen onvergenoegd, te onvrede over uwe wooning op het tooneel der waereld, waar ruime zaalen voor uw hoog geplaatst hart nog steeds te eng waren, is thans uwe wooning eene kleene wooning der duisternis; allengskens zal nu uw koud gebeente tot ftof verkeeren. Zoo kwaamt gy; gingt weder heenen; wy zagen u na, en elk hunner, die u. kende, met u had verkeerd, voor wien gy nuttig geweest waart, voelde uw gemis. Daar ligt gy nu gy rust van uwen arbeid, en ziet niet meer dat heldere licht, 't welk gy iederen morgen, by uwe ontwaaking, aanschouwde; deeze om op nieuw in meerder zorgen gedompeld te worden geene om aan zyne woelingen en driften den vryen teugel te vieren. Dan, hier eindigde uwe afgespeelde rolle; en, fchoon de aarde arilt en beeft, de rommelende donders kraaken, gy zyt van alles onbewust; niets verfchrikt u in uw fomber Graf.

[ocr errors]

ô Zagte rust, voor u, die rampen, onderdrukking en tegenheden, hier moest fmaaken! Hier, op deeze plaats, geniet gy kalmte, na duizenden van tegenspoeden. Gewenscht verblyf voor u aangenaame flaap, die u gevoelloos maakt voor het lyden; lyden, 't welk hier beneden aan uw lot verkogt was. Dan, met welk eene angftige vreeze befchouwt de Dwaas deeze stille wooning! hoe trilt by voor deezen doodslaap, en met welk eene diepe ontroering ziet hy deeze Grafplaats aan! Hier moet hy één zyn met hem, wien hy, om dat hy minder fcheen, met veragting bejegende. Hier moet hy liggen by hem, dien hy nooit dan op een afstand wilde befchouwen. En denkt hy aan de heerschzugt, met welke hy anderen behandelde ; aan zyne baldaadige verkwistingen en onnutte verspillingen, terwyl de om brood zugtende medenatuur. genoot al fpottende, of met geweld, yan zyne wooning werd

ge

gedreeven, daar hy nimmer aan het zyn van eene Godheid dagt; eene Godheid, van wien hy het bestaan en den tegenwoordig genooten zegen ontving, dan moet hy billyk beeven voor deeze verblyfplaats; een verblyf, zoo aangenaam voor den braaven!

Doch dat tevens de befchouwing van het Graf ons nimmer vervoere tot overdreevene fentimenteele verzugtingen. Neen, het aandenken hier aan moet ons, als verftandige Weezens ten nutte verstrekken: het is hier, op deeze plaats, waar alle rampen eindigen; hier, waar men geen leed gevoelt, waar alle traanen ophouden; ja hier, by de lichaamen der afgeftorvenen, kan de verftandigfte, even als de minkundige, leeren, dat alle onze grootheid, woelingen, plannen en uitzigten, hoe wél overdagt, ééns in rook verdwynen; ja, alles is nietigheid! Hodie mihi, cras tibi!

Brielle, 1798.

J. D. V.

ZEDELYKE BEDENKINGEN.

H et is wel zeker, dat wy in veele opzigten zwakke en kragtelooze schepzelen zyn. Dan schuiven wy niet al te veel op onze zwakheden? Als wy alle onze vermogens behoorlyk aanwendden, welke wy nog in de daad bezitten, wat zouden wy meêr kunnen doen, dan wy nu doen! Wy geven te veel toe aan onze onmagt, en schuiven alles op ons onvermogen; terwyl veelal, regt ingezien, onze onwilligheid alleen de fchuld heeft.

Aanfchouw hem, hy is de man die my wel aanstaat, zyne wezenstrekken bevallen my, zyn ganfche gelaad toont immers dat hy de braafheid zelve zy. Alle zyne gelaadstrekken bewyzen im. mers dat hy een deugdzaam en braaf man is. Dan hoe vaak bedriegt ons het uitwendige niet! 's Menfchen uiterlyke gedaan. te kan fchoon, maar zyne inwendige geftalte bevlekt, zyn. Zyne uitwendige gedaante kan zuiver, maar zyne inwendige befmet, wezen. Hoe dikwils heeft de fchyn bedrogen! De scherpziendste oogen van eenen LAVATER kunnen bedrogen worden. Een fchoon gelaad duid niet altoos eene fchoone ziel aan, noch eene afzigtelyke gedaante een arglistig hart.

Wat is het dat den mensch verzekeren kan van de aangenaamheden des levens, dat hem van een gelukkig en vergenoegd leven hier op aarde kan verzekeren; wat is dat anders, dan Verdienften? Deze maken den mensch waarlyk beminnelyk. Laat men Schatten, Rykdommen, bezitten, Ambten en Waardigheden bekleeden, wat zyn ze buiten Deugd, buiten Verdiensten? Laat men alle voorregten, allen overvloed, alle goederen dezer we. reld, bezitten, en Deugd en Verdiensten derven, wat is de mensch zonder Deugd, wat is hy zonder verdiensten ?

« EelmineJätka »