Page images
PDF
EPUB

Maar, behalven het voordeel, van de Openbaaring, ten dien opzigte, ontleend, zyn 'er andere voordeelen van de uiterfte aangelegenheid. welke de Euangelieleer, het Leeven en de Onfterflykheid aan 't licht brengende, veroor. zaakt; en aan blykbaarheden, daar door verleend, eene oneindige meerderheid geeft boven die van den Natuurlyken Godsdienst.

De voornaamfte zyn: Vooreerst, de Zekerheid en het Gezag dier Bewyzen. Ten anderen, derzelver Eenvoudigheid en Klaarheid. Ten derden, de Aart en Duur

zaamheid der Belooningen.

1. Wat de Zekerheid en het Gezag dier Bewyzen aanbelangt. Naa allen mogelyk voordeel aan de Natuurlyke Blykbaarheden voor eenen Toekomenden Staat bygezet te hebben, moet men belyden, dat ze niet hooger opklimmen dan tot groote waarfchynlykheid. Zy kunnen die betoogbaare zekerheid en vergewisfing van deeze groote waarheid niet verfchaffen, welke weezenlyk noodig is tot algeheele voldoening en geruststelling der ziele, in een zo belangryk ftuk, en om deeze Leer tot een beweegmiddel te doen worden, kragtig genoeg om invloed te hebben op het harte en het gedrag des Menschdoms. Geen van deeze uitwerk zelen kon Natuur en Rede (hoe algemeen zy het geloof in een Toekomend Bettaan verfpreid hadden) in de Heidenfche Wereld te wege brengen. De Schriften hunner Wysgeeren, en de Volkszeden, bewyzen dit ten vollen en onlochenbaar. Aan het Euangelie alleen hebben wy dank te weeten de geheele opruiming van allen twyfel en onzekerheid, ten aanzienę van dit ftuk; dit heeft hoop in vertrouwen herfchaapen, en enkel Befpiegelend Begrip in een leevend en kragtig Beginzel van Werkzaamheid hervormd. Het is blyk baar, dat niets minder dan eene uitdruklyke Openbaaring van GOD zelve dit kon doen. Hy, die ons eerst in weezen bragt, kon alleen ons voldingend befcheid geeven, hoe lang hetzelve zal duuren, en op welk eene wyze hier over, naa onzen tydlyken dood, zal befchikt worden. Dit berigt heeft Hy ons in de Heilige Bladeren gefchonken, en 't zelve gegeeven, in zulke eenvoudige, duidelyke en ontzaglyke, bewoordingen, dat ze de overtuiging moeten te wege brengen by elk onbevooroordeeld verftand, en den diepften, en tevens kragtigst werkenden, indruk agterlaaten op elk welgefteld hart.

2. Een ander voordeel, 't welk wy van het Euangelie,

D 3

99

lie, ten deezen opzigte, ontleenen, is de Eenvoudigheid en Klaarheid der Bewyzen. Geen gering gedeelte van die Blykbaarheden voor eenen Toekomenden Staat, welke de Rede verfchaft, vorderen eene groote maate van aandagt en nadenken, en zyn dus beter gefchikt voor Menfchen van eenen wysgeerigen geest, dan voor het gros des Menschdoms, die noch tydruimte, noch neiging, noch bekwaamheid, bezitten, om zich tot langwylige en afgetrokkene nafpeuringen te verledigen, omtrent dit of eenig ander aangelegen onderwerp. Maar de bewyzen in het Euangelie zyn (en dank zy GODE dat ze zo zyn!) van eenen geheel anderen aart. Het ftelt ons voor, de Verklaaringen van GOD zelve, dat 'er een Opstanding der ,, Dooden zal weezen, zo der regtvaardigen als der on,, regtvaardigen; dat GOD eenen Dag beftemd heeft, op ,, welken hy den Aardbodem in regtmaatigheid zal oordeelen; dat wy allen zullen moeten verfchynen voor den ,, Regterftoel van CHRISTUS; dat elk zal ontvangen naar dat hy in dit lichaam gedaan heeft, 't zy goed, 't zy ,, kwaad (*)." Om ons te overtuigen, niet alleen van de mogelykheid, maar van de zekerheid, eener zodanige gebeurtenisse, beroept zich het Euangelie op gebeurde zaaken; het toont ons, dat CHRISTUS zelve uit den doode is opgewekt, en de eerfteling geworden der ,,geenen die ontflaapen zyn." Het ftelt ons dien JESUS voor in een nog veel heerlyker gezigtpunt; het verbeeldt hem als komende op de wolken des Hemels, met groo,, te magt en heerlykheid, om de wereld te oordeelen. ,, De bazuine flaat, en de Dooden, klein en groot, worden ,, opgewekt, en voor hem vergaderd (welk eene ontzettende en verbaazende vertooning!) alle de Volken der Aarde; hy fcheidt ze van elkander als een Herder de ,, Schaapen van de Bokken fcheidt. De Boeken worden , geopend, en hy oordeelt hun naar dat in die Boeken gefchreeven is; naar hunne werken: de boozen gaan in ,, de eeuwige Pynen; maar de regtvaardigen in het eeu" wige Leeven (†)."

[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]

Dit zyn geene diepzinnige en afgetrokkene befpiegelingen, buiten het bereik van gemeene bevatting gelegen. 't Zyn

HANDEL. XXIV: 15. () MATTH. XXIV: 30. MATTH. XXV: 32, 46.

XVII: 3. 2. COR. V: 10.
1 Cor. XV: 52, OPENB. XX: 12.

Zyn eenvoudige gebeurde zaaken, en plegtige verzekerin gen van het hoogte gezag, fpreekende met gelyke kragt tot alle rangen van menfchen, en door derzelver eenvoudigheid en waardigheid niet min gefchikt naar de vatbaarheid der ongeletterden, dan naar de verhevenfte bevattingen der Geleerden. Van hier, dat, deeze Godlyke Waarheden den Armen zo wel als den Ryken gepredikt zynde, (eene omstandigheid byzonder eigen aan het Euangelie, en daarom vermeld als een van deszelfs kenmerkende byzonderheden (*),) aan de nederigfte Leerlingen van CHRISTUS Veel klaarder denkbeelden, veel juister begrippen, van eenen Toekomenden Staat gefchonken zyn, dan men aantrof in alle de wydberoemde Schoolen der Wysbegeerte, te Athene, of in Rome.

3. Maar er is nog een ander punt, en dat van het alleruiterste belang, met betrekking tot eenen Toekomenden Staat, waarin de oneindige meerderheid van de Openbaaring, boven het Redeslicht, allerzigtbaarst doorftraalt. En dit is de Natuur en Duurzaamheid der toegezegde Belooningen.

Het eerfte, waar toe de Rede kan voorgeeven te komen, is, te bewyzen, dat wy het Graf zullen overleeven; dat wy zullen beftaan in eene andere wereld; dat daar de Boozen, naar maate hunner wanverdienften, zullen geftraft, en de Goeden met zulk eene maate van geluk beloond worden, als hunne deugden en hun lyden hier op deeze wereld met regt mogen verwagten. Dit is alles wat noodig is, om de wegen van GOD, ten opzigte van het Menschdom, te regtvaardigen; en derhalven kan onze Rede, onze natuurlyke Verwagting, niet verder gaan. In de daad, de beste en verftandigfte Wysgeeren gingen by lange na zo verre niet. Eenigen hunner, fchoon zy in het beftaan der Ziele naa den dood geloofden, ontkenden nogthans dat dezelve voor altoos beftaan zou (†). Anderen erkenden het eeuwigduurend voortbeftaan der Ziele; doch ftonden niet toe, dat dezelve in een staat yan Belooning of Straffe overging. Zy veronderstelden, dat de Ziel zou opgelost worden in den Algemeenen Geest

(*) MATTH. XI: 15. (†) Stoici diu manfuros aiunt animos, femper negant. Tufcul. Quæft. Lib. I. c. 31.

Geest, van welken dezelve oorfpronglyk ontleend was. En zelfs onder de zodanigen, die eene Toekomende Vergelding erkenden, beweerden veelen, dat de Straffen alleen eeuwig waren en de Belooningen van eenen tydlyken aart (*).

[ocr errors]

En, in de daad, men moet toeftaan, dat 'er geene beginzels zyn in den Natuurlyken Godsdienst, welke ons eenigen grond tot hoope geeven op eenen Staat van Gelukzaligheid hier naamaals, onvermengd en volmaakt in zyne foort, boven alles wat wy begrypen kunnen groot, en einde loos in duurzaamheid. Uit de Openbaaring alleen leeren wy, dat de Belooningen der Regtvaardigen zodanig zullen weezen, dat Go voor eeuwig de traanen van hunne ,, oogen zal afwisfchen; dat 'er geen Dood meer zyn zal, ,, geen zorg, moeite of geklag; dat Hy hun zal geeven ,, heerlykheid, eere en onverderflykheid; dat zy ten eeu,, wigen Leeven zullen ingaan, en in de vreugde van hunnen Heer; dat in zyne tegenwoordigheid verzadi, ging is van vreugde, en 'er lieflykheden, voor eeuwig, ,, aan zyne regterhand gevonden worden; dat het oog ,, niet gezien, het oor niet gehoord heeft, en het nim,, mer in der Menfchen gedagten is opgeklommen, dat "geen, 't welk GOD bereid heeft den geenen, die Hem liefhebben (†)."

1

In deeze en andere getuigenisfen der Heilige Bladeren van denzelfden aart krygen wy de uitdruklyke verzekering, dat en ons Beftaan, en ons Geluk, in den Toekomenden Staat, in den volften en uitgestrektften zin van dat woord, eeuwigdurend zullen weezen. Dit is iets, 't welk niemand, dan GOD zelve, kon belooven, of, beloofd hebbende, vervullen. Dit is meer dan de uitgebreidfte fchranderheid der Menschlyke Rede kon ontdekken

meer

dan de volmaaktfte Menschlyke Deugd kon eifchen. Het Eeuwige Leeven wordt, daarom, in de Heilige Bladeren, fteeds, en met regt, voorgedraagen als eene Gift, eene vrye Gift, van GOD, door JESUS CHRISTUS (+); en, al ware het uit dien hoofde alleen, zo mogt met waarheid

(*) Div. Leg. Vol. II. p. 199.

ge

(†) OPENB. VII: 27. ROM. II: 7. MATTH. XXV: 21, 36, PSALM XVI: 11. I Cor. II: 9.

(4) ROM. V: 18. VI: 23.

gezegd worden,,, dat GOD het Leeven en de Onverderflykheid aan het licht gebragt heeft door JESUS CHRIS "TUS (*)."

Merkt dan, bid ik u, ten befluite, op, het verfchil tusfchen de Wysheid der Menschen en de Wysheid die van boven is. De eerfte, gelyk gy zo even gezien hebt in het voorbeeld der oude Wysgeeren, doet, door haare valfche verfyningen, geweld aan zommige der weezenlykste waar. heden van den Godsdienst, aan de klaarfte beginzelen van Natuur en Rede. De laatste veriterkt, verbetert en volmaakt, dezelve. Dit hebben wy getoond dat het geval is in één der gewigtigte Leerftellingen; dit zouden wy kunnen toonen in meer andere. Onze Godlyke Meester is, in alle opzigten, en bovenal in 't geen wy nu eenigen tyd ten voorwerpe onzer befpiegeling gehad heb. ben, de weg, de waarheid en het leeven (t). En, wanneer wy in verzoeking komen om deezen Hemelfchen Leidsman te verlaaten, en heen te gaan tot de Wysbe. geerte of tot eenigen anderen Leeraar, hebben wy het antwoord voor ons gereed, in dat edel en treffend antwoord van PETRUS tot JESUS: Heere! tot wien zullen wy heenen gaan? Gy hebt de woorden des Eeuwigen Leevens, en wy hebben geloofd, en zyn verzekerd, dat gy de CHRISTUS zyt, de Zoon des leevenden GODS (†).

[blocks in formation]

GEDACHTEN VÁN J. G. EICHHORN, OVER DE JAARGETALLEN IN DE GESCHIEDENIS DER AARTSVADEREN VÓÓR DEN ZONDVLoed.

De onlangs in dit Maandwerk (*) geplaatfte Bedenkin gen, over den hoogen ouderdom der Aartsvaderen vóór den Zondvloed, hebben ons erinnerd aan de hiervan merkelyk verfchillende gedachten van den vermaarden LICHHORN, Over de jaargetallen in de geschiedenis der

Aarts.

(*) Alg. Vaderi. Letteroef. des voorigen Jaars, Mengelw. bl. 313.

« EelmineJätka »